Neerlandia. Jaargang 105
(2001)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Historicus Frans-Jos Verdoodt: boegbeeld van de groep Voorwaarts (foto Peter Maes)
| |
Voorwaarts-groep kreeg Prijs van de Vlaamse Regering 2001
| |
[pagina 12]
| |
dat Voorwaarts onverminderd verder zal werken ‘in volkomen onafhankelijkheid en wars van elke oneigenlijke doelstelling die zich eventueel op een verleidelijke manier zou kunnen aandienen.’ Hij had het verder, verwijzend naar auteurs als Samuel Huntington, Mark Elchardus en Peter Heyvaert, over de nieuwe existentiële angst die de vrije Westerse wereld bedreigt. Hij is er immers van overtuigd dat diezelfde angst ‘verantwoordelijk is voor de paradoxale werking van ons collectieve geheugen waar het gaat om ons oorlogsverleden.’ Frans-Jos Verdoodt is de zoon van de ‘oorlogsburgemeester’ van Moorsel. Zijn vader vertrok bij de bevrijding naar Duitsland en wist vervolgens via het Spaanse Montserrat te ontkomen naar Argentinië. Hij was daar betrokken bij de verdeling van land dat door de Argentijnse overheid onteigend was. Maar om voor grond in aanmerking te komen, moesten de gevluchten zich herenigen met zijn gezin. In het geval van vader Verdoodt kwam die hereniging er niet. Na enkele jaren verblijf in Argentinië werd hij er tezamen met een paar nagereisde zoons vermoord. ‘Afgeslacht,’ zei Frans-Jos Verdoodt onlangs in het Canvas-programma Kinderen van de repressie. Frans-Jos reconstrueerde nauwgezet, zoals dat een historicus betaamt, de ballingschap van zijn vader. Een vader die een ontroerende afscheidsbrief naliet: ‘Haat nooit iemand, wees mild, haat nooit iemand.’ Zoon Frans-Jos neemt die opdracht duidelijk ter harte, zoals uit onderhavig verhaal moge blijken.
Frans-Jos Verdoodt: ‘In 1994 had de Standaard plannen om wekelijks een magazine bij de krant te voegen. Men zocht interviews die wat maatschappelijke relevantie bezaten, in de sfeer van de Standaard van toen: sterker gericht op de Vlaamse beweging en de problematiek die er verband mee hield, dan nu het geval is. Men vroeg me een interview over collaboratie en repressie, en mijn eigen ervaringen ermee want men had vernomen dat ik een “zwaar” verleden had. Het interview eindigde met de vraag of die bladzijde van onze geschiedenis eindelijk kon worden omgeslagen en of er amnestie of eerherstel moest worden gegeven. Toen heb ik gezegd dat men amnestie, eerherstel, verzoening enzovoort moest overwegen omdat men het verleden niet blijvend kan laten meespelen in zijn perceptie van de dagdagelijkse werkelijkheid. De volgende jaren heb ik het in allerhande gesprekken nog vaak over die problematiek gehad maar niet meer in interviews. Het werd me steeds duidelijker dat, naarmate de oorlog verder achter ons lag, je met de paradoxale situatie te maken kreeg dat de zaken minder en minder bespreekbaar werden. Dat heeft voor mijn gevoel te maken met een sterke existentiële angst die bij de mensen leeft. Het verleden wordt angstiger dan ooit gepercipieerd. In 1998 kwam het decreet Suykerbuyk eraan en dat deed een enorme commotie ontstaan. Toen kreeg ik de pijnlijke bevestiging van wat ik dus al vier jaar vermoedde. Ik had in die dagen veel contact met Jan Debrouwere, gewezen politiek directeur van de Vlaamse Communistische Partij en van de Rode Vaan. We waren ontstemd over het feit dat die bespreekbaarheid steeds maar kleiner werd en we hadden het gevoel dat we iets moesten doen. We gingen toen, ieder van zijn kant, mensen aanspreken vanuit een zeer strategische opstelling. We gingen een soort legitimering voor die bespreekbaarheid zoeken bij mensen voor wie die legitimering niet zo vanzelfsprekend was: nogal wat linkse intellectuelen als Jaap Kruithof, Pol Pataer van de Liga van de Rechten van de Mens... We wilden mensen hebben die “onverdacht” waren in de discussie. Je kunt Pol Pataer niet ervan verdenken dat hij een groot flamingant is. We hebben toen geen dosering nagestreefd: zoveel wetenschappers uit Gent, zoveel uit Leuven, zoveel uit Brussel. Debrouwere heeft nogal wat vroegere vrienden uit de flamingantisch-communistische sfeer gezocht: Ludo Abicht, Jaap Kruithof, Pol Pataer. Verder sprak ik mensen aan die ik zelf kende: Monika Van Paemel, Maurits Coppieters... Mensen die eerder in de “linkse” sfeer zaten. Maar het debat kwam niet op gang, er was zeker geen enthousiasme. Dus zei ik aan Debrouwere: “We moeten ermee stoppen of een doorbraak zoeken.” Ik vroeg Herman Suykerbuyk of hij met mensen uit de linkse sfeer een volstrekt open gesprek over de problematiek wou hebben. Hij is daarop ingegaan en dat heeft geweldig gewerkt. Ik ben hem daar dankbaar voor want het was niet zo vanzelfsprekend dat hij dat deed. | |
Voorwaarts, maar niet vergetenNa dat debat zijn wij ermee doorgegaan. Toen hebben we gezegd dat we eens een tekst moesten maken, een appèl moesten doen, een oproep tot verzoening en een opener beoordeling van het verleden. Die tekst hebben Jan Debrouwere, André De Beul en ikzelf opgesteld. Die tekst is zeker vijf, zes keer geamendeerd en minstens tien keer herwerkt, tot we in mei 1999 een tekst hadden die we als definitief beschouwden. Ik kreeg de opdracht om op het gepaste moment met die tekst naar buiten te komen. Aan het einde van de zomer heb ik die aan een aantal journalisten onder embargo bezorgd met de mededeling: “Ik zal u bellen als die naar buiten mag worden gebracht.” Op 16 september '99, met de opening van het parlementaire jaar die voor de deur stond, is die tekst dan verschenen onder de titel Voorwaarts, maar niet vergeten. Oorspronkelijk was het een appèl voor een rechtvaardig oordeel over collaboratie en repressie. “Oproep tot” bleef maar er kwam dus een titel voor, Voorwaarts, maar niet vergeten, waar ik nu nog altijd heel blij mee ben. Die titel gaf de gedachte weer die bij ons voorzat: we moeten vooruit, je kunt niet | |
[pagina 13]
| |
bezig blijven met het verleden. Je moet de huidige generatie ook haar tijd geven, haar eigen context, haar eigen discours. Je moet niet altijd met het verleden bezig zijn maar je kunt aan degenen die het beleefd hebben niet vragen dat ze het vergeten. Het is een belangrijk gegeven dat door nogal wat Vlaamsgezinden niet begrepen wordt. Ik voer enorm veel debat daarover, en hoe meer debat hoe liever. Zij gaan er nogal gemakkelijk vanuit dat dat “niet vergeten” erin gekomen is vanuit communistische of verzetshoek. Nee, dat is er van beide zijden ingekomen. Wij vragen ook niet aan mensen die zwaar onder de repressie hebben geleden, dat ze dat zo maar vergeten. Wij kunnen dat niet vragen aan joodse slachtoffers, niet aan slachtoffers van collaboratie, niet aan slachtoffers van hun engagement in het verzet maar je kunt het ook niet vragen aan slachtoffers van een ontspoorde repressie. Die tekst is verschenen in alle kranten. Sindsdien is de discussie ter zake niet meer uit de lucht geweest. Wij werden ondertussen ook een soort Voorwaarts-groep. Wij waren de mensen die die oproep hadden ondertekend. Ik voerde ook heel veel gesprekken, onder meer voor allerlei media. Ik ben bijvoorbeeld in het VRT-radioprogramma Voor de dag in debat gegaan met een vertegenwoordiger van het Joodse Forum. | |
Historisch pardonIk leerde uit al die gesprekken dat er een enorme kans bestond dat het debat zijn zwart-witkleuring zou verliezen, dat er een bereidheid was om iets te gaan doen, om zijn standpunten wat te verzachten. Maar er was iets essentieels voor nodig. Ik heb dat later het historisch pardon genoemd. Ik ging ervanuit dat Vlamingen die met de collaboratie te maken hadden gehad, niet op hun knieën moesten vallen, maar dat ze nuchter moesten vaststellen dat de geschiedenis de Vlaamse beweging in het ongelijk heeft gesteld over haar engagement in de collaboratie en dat je moet kunnen erkennen dat dat onontwijkbaar is geworden. Ik heb dat idee naar voor gebracht binnen het IJzerbedevaartcomité. Ik kreeg er weinig steun. Lionel Vandenberghe was daar erg voor, maar de tegenstand was veel groter dan de steun. De meesten waren tegen vanuit strategisch standpunt. Ze vreesden dat de hele Bedevaart in het teken van dat pardon zou staan en dat de politieke boodschap in het niets zou verdwijnen.’ - Was dat geen argument om te verbergen dat ze allesbehalve vóór dat historisch pardon waren? Frans-Jos Verdoodt: ‘Dat was uiteraard een stuk argument, maar goed. Daarom zei ik: een strategisch standpunt. Een aantal mensen wou het ook niet, vond dat dat niet kon. We hebben het nu over maart 2000. Ik kreeg het daar dus niet voor mekaar. Ik dacht: “Een paar dagen voor de IJzerbedevaart zal ik een persconferentie houden.” Ik maakte daar geen drama van maar Lionel Vandenberghe zelf tilde er nogal zwaar aan dat mijn voorstel was weggeduwd. Eind april vertrok ik naar Zuid-Amerika en toen ik in Buenos Aires arriveerde, werd ik meteen geconfronteerd met een uitspraak die Lionel gedaan had op een plechtigheid op de IJzertoren. Hij had een schot voor de boeg gegeven, wellicht uit ontgoocheling omdat dat project niet doorging, en hij had naar de Voorwaarts-groep verwezen. Hij stelde: die mensen zijn daar al maanden mee bezig, als IJzerbedevaartcomité zullen we daar niet aan kunnen ontsnappen. Dat heeft de zaak in een stroomversnelling pro gebracht, maar nog veel meer contra. Het feit dat het Zangfeest enkele dagen later er zo radikaal tégen opgeroepen heeft bepaalde mensen tot vandaag de dag er tegenstander van gemaakt. Je weet, meneer, het is een pijnlijke vaststelling die je doet: veel mensen lezen niet wat er staat of horen niet wat er gezegd wordt. Binnen het IJzerbedevaartcomité ben ik daarvoor blijven ijveren en uiteindelijk heb ik dan toch begin augustus die tegenstand kunnen overwinnen in een urenlang debat. En op de Bedevaart heb ik dan dat historisch pardon uitgesproken. Dat historisch pardon is dus geen initiatief van de Voorwaarts-groep. Het was wel een gevolg van mijn engagement in die Voorwaartsgroep omdat ik via contacten die ik had met joodse organisaties, met verzetslieden, weggevoerden enzovoort voelde dat dàt de drempel was, niets anders. Dan gingen de politici zich met de zaak bemoeien: Freddy Willocx, Nelly Maes, Brigitte Grouwels. Ze planden iets politieks in Breendonk (dorp waar zich een Duits concentratiekamp bevond, nvdr). Ik heb hen toen gevraagd om dat niet te doen. Het is namelijk niet goed om op twintig plaatsen met die dingen bezig te zijn. Het moet consistent blijven, het moet continuïteit hebben. Zij hebben daarmee ingestemd. Dat heeft mij enerzijds verwonderd, anderzijds veel genoegen gedaan. Politici lopen over het algemeen graag in de kijker. Ik heb toen veel contact gehad met Freddy Willocx, die toen regeringscommissaris voor Europa was en op zijn beurt veel contact had met Louis Michel. Ik heb hem gevraagd om met Waalse excellenties informeel te praten zodat ze in Wallonië tenminste niet zouden tegenwerken. | |
Vlaams parlementIntussen was ik in maart 2000 ook naar Norbert De Batselier (de voorzitter van het Vlaams Parlement, nvdr) gestapt met een zeer concrete stelling: “Wij zijn allen democraten en in een democratische maatschappij kun je maar de hoogste legitimiteit krijgen van je parlement.” En ik vroeg hem of hij het niet zag zitten dat er in het Vlaams parlement iets zou gebeuren onder zijn auspiciën. Hij zag dat meteen zitten. Alleen was er een probleem: de gemeenteraadsverkiezingen stonden voor de deur. Door die verkiezingen valt het politieke leven in het Vlaams parlement | |
[pagina 14]
| |
bijna stil: een groot deel van de parlementsleden zit dan in een kiesstrijd verwikkeld. En verder wordt het debat dan gepolariseerd: voor en tegen. Hij vroeg het uit te stellen tot het volgende jaar. De voorbereidingen voor een studiedag waren uiteindelijk klaar, de uitnodigingen lagen vertrekkensklaar, toen de crisis rond minister Sauwens (zijn aanwezigheid op een bijeenkomst van gewezen Oostfrontstrijders, nvdr) uitbrak. De Batselier belde mij met de mededeling dat het in die omstandigheden niet kon doorgaan. Ik vroeg een moratorium van enkele dagen. In die tussentijd raakte de parlementsvoorzitter er blijkbaar van overtuigd dat de actualiteit er zich zo toe leende dat hij de studiedag zelf in interviews aankondigde. Zo leek het erop dat De Batselier zelf het initiatief had genomen. Ik wil hiermee niets afdoen aan zijn enorme verdienste om die studiedag mee te organiseren. Ten slotte is dat achteraf evident, maar anderhalf jaar geleden was dat niet zo evident. En het was zeker niet evident dat hij een politieke toespraak zou houden om die studiedag af te sluiten. Het programma werd uitgevoerd zoals het geconcipieerd was. Onze doelstelling was om tenminste een paar Franstaligen uit te nodigen, Franstaligen die zeer representatief zijn voor een opinievorming waar de hele problematiek nog zwart-wit, ontoegankelijk wordt behandeld. Jean Puissant, vice-rector van de ULB. Niet niks. U weet dat rond de ULB altijd een sterke vrijzinnige, communistische rand rond zit. En José Gotovitch, directeur van het SOMA. We hebben die kunnen overhalen om te interveniëren. We wilden ook iemand uit het buitenland en dat werd de Nederlander Jan Bank, een beetje de Gotovitch van Nederland, van het Instituut voor Oorlogsdocumentatie, een parallel met het SOMA in Brussel. In Nederland is de situatie anders: daar is de zaak gebetonneerd. Daar wordt over amnestie en eerherstel allang niet meer gesproken. Dat is allemaal wettelijk-rationeel geregeld maar gebetonneerd. Dat betekent: we zwijgen erover. Er is ook geen debat meer. En dat tegen alle openheid, die wij de Nederlanders toeschrijven, in. Laatste punt in het hele discours: in zijn toespraak heeft De Batselier ook een initiatief aangekondigd. Er zou in september in het Vlaams parlement een motie worden besproken. | |
Bij ZinzenFrans-Jos Verdoodt werd door Walter Zinzen, de éminence grise van de VRT-journalisten, uitgenodigd voor het interview op zaterdagavond dat de naam van de interviewer draagt: zowat het hoogste dat iemand die zich in Vlaanderen spraakmakend wil noemen, kan bereiken. Zinzen stelde dat het Vlaams parlement niet bevoegd is voor die aangelegenheid en verwees naar het decreet Suykerbuyk dat door het Arbitragehof werd geschorst. Frans-Jos Verdoodt: ‘Ik antwoordde dat het niet anders kan dat, als er in het Vlaams parlement een initiatief komt, er ook iets zal gebeuren in het nationale parlement. De zaak is aan het rollen. Elio Di Rupo (voorzitter Parti Socialiste, nvdr) en Louis Michel (minister van Buitenlandse Zaken, nvdr) hebben hun discours ter zake gewijzigd. Ze zijn opener geworden voor de problematiek.’ - Bent u het met me eens dat de samenstelling van de regeringen in dit land heel belangrijk is voor wat u beoogt. De regeringen proberen in eerste instantie een no-nonsensebeleid te voeren. Met vorige regeringen speelde de oppositie Vlamingen-Franstaligen dermate dat dit niet mogelijk was. Frans-Jos Verdoodt: ‘Dat klopt. Dat is voor ons een zegen. Die constellatie is schitterend. Er is vooral ook die verbinding over de taalgrens heen. Je had vroeger de Vlaamse constellatie en de Waalse. Nu lopen die lijnen door. Vroeger zat men in een egelstelling. En wat ook sterk meespeelt is de constellatie binnen de Vlaamse regering zelf: je hebt de Volksunie maar met Dewael heb je iemand uit onverdachte verzetssfeer: zijn grootvader was een gedeporteerde. Als zo iemand begrip toont voor de twee kanten, geeft dat natuurlijk een legitimiteit. Het feit dat ik vanuit mijn verleden al jaren zeer goede contacten heb met mensen uit het verzet en uit linkse groepen, geeft mij een enorm strategisch voordeel.’ | |
Onbestaand vertrouwen- U bent al jaren lid van het IJzerbedevaartcomité. Hoe is de sfeer nu in het Comité? Zijn de problemen nu van de baan? Frans-Jos Verdoodt: ‘Dat is een moeilijke vraag. U bedoelt het conflict met het Forum en de Werkgroep Radikalizering. Toen was letterlijk het water veel té diep. Het hoogtepunt dat er toen geweest is met de al dan niet bestorming te noemen incidenten, betekende dat de oppositie wel de vingers in eigen ogen had gestoken, door die radicalisering. Nu is die radicalisering afgebouwd en men neemt weer deel aan de Bedevaart. Maar de afstand is menselijkerwijs gesproken groter dan vroeger. De kloof is voor de media niet meer zo zichtbaar maar mentaal is ze zeer groot tussen de voorzitter en het Comité, en die mensen rond Forum en Werkgroep Radikalizering. Het vertrouwen is compleet onbestaande.’ - Staat het Comité als één man achter Vandenberghe? Frans-Jos Verdoodt: ‘Ik spreek niet graag over interne zaken. Maar het Comité is vandaag de dag zeker niet verdeeld over de figuur van Vandenberghe. Er zijn problemen geweest rond het niet verkiezen van een aantal mensen en toen had je een sterk intern conflict tussen de voorzitter en zijn twee ondervoorzitters. Ik heb het gevoel dat het Comité op dit ogenblik kan functioneren. Nu hangt er natuurlijk die zware bui van het gerechtelijk onderzoek naar het aanwenden van subsidiegeld over het Comité. Ik | |
[pagina 15]
| |
Frans-Jos Verdoodt: directeur van het Archief en Documentatiecentrum van het Vlaams-Nationalisme. (foto Guido Logie)
heb er zelf heel erg voor gepleit opdat het Comité gewoon zou zwijgen. Het moet geen verklaringen afleggen in de zin van: we zijn onschuldig. Het moet zwijgen.’ - Het draagt verantwoordelijkheid? Frans-Jos Verdoodt: ‘Het draagt natuurlijk verantwoordelijkheid.’ - Het gaat om gesjoemel met overheidsgeld? Frans-Jos Verdoodt: ‘Dat weet het Comité niet. De beschuldiging luidt: oneigenlijk gebruik van overheidsgeld. Het Comité, vertegenwoordigd door zijn werknemer, de secretaris, wordt ervan verdacht een carrousel in gang te hebben gezet. De secretaris wordt nu door het gerecht geviseerd omdat hij verantwoordelijk is voor het dagelijkse bestuur.’ | |
De kloof- Hoe omschrijft u die psychologische kloof binnen het Comité? Frans-Jos Verdoodt: ‘Er is nooit een conflict geweest langs partijpolitieke breuklijnen. Ik las dat het een Volksuniecomité is, dat is niet waar. De Volksunie heeft daar nooit mensen gedropt. Het is ook niet zo dat de groep binnen | |
[pagina 16]
| |
het Comité die Vlaams-radicalere, conservatievere standpunten inneemt een Blok-oppositie is. Men moet niet komen aandraven met de oppositie van Blok-gezinden binnen het Comité tegenover de heersende groep die zetbaasjes zijn van de Volksunie. Dat is in geen enkel opzicht juist. Er is alleen een fundamentele breuklijn doorheen het Comité tussen pragmatici en niet-pragmatici. Dat is de grote breuklijn. Lionel is een radicale flamingant maar een pragmaticus en een progressief man. De functie maakt de man. De man moet subsidies krijgen van ministers, van Europa. De man moet een grote organisatie representeren. Je wordt pragmatischer omdat je nu eenmaal het lot van een organisatie en van mensen in handen hebt. Het Comité was vijf jaar geleden nominatief veel progressiever dan de dag van vandaag. De meeste jonge progressieve kerels zijn eruit weggevallen. Vijf jaar geleden was er binnen de Raad van Beheer een tegenstelling toen die brief (Vlaamse vrienden, laten we scheiden, De Standaard, 11 juli 1994, nvdr) van D'Espallier en De Beider en Van Hemelryck werd gepubliceerd. Vorig jaar werd het gerucht gelanceerd in PallieterGa naar eind(1) dat ik voorzitter zou worden nà Vandenberghe. Dat deed men meteen af als een bedreiging. Ik had een profiel dat zeker niet datgene is dat de gemiddelde Pallieter-lezer het liefst ziet in de Vlaamse Beweging. Via het Volksunie-blad Wij heb ik dan laten weten dat ik daar geen ambitie voor heb. Ik ben daar niet goed voor geplaatst. Ik ben directeur van een studiecentrum, historicus, ik publiceer veel... Zo'n Bedevaart is iets anders. Ik ben daar niet geschikt voor. Daarenboven, indien ik dat zou doen, dan zou ik die profaniseren. En dat is een onmogelijke zaak. Ik zou nooit voorzitter kunnen worden van een IJzerbedevaartcomité dat ik niet binnen een bepaalde termijn kan profaniseren, dat ik niet kan “ontvetten” van zijn traditionele symboliek. Toen ik dat had gezegd, was de commentaar meteen: “Ja, ja, Willocx wordt de nieuwe voorzitter en de IJzerbedevaart zal in het vervolg een openluchtkermis zijn.” Je voelt wat daar leeft: er is geen conflict meer, er is een kloof. | |
ProfaniserenNu meen ik dat: ik denk dat de IJzerbedevaart zichzelf de discipline zou moeten opleggen om jaar na jaar te seculariseren en te profaniseren en in haar beweging ook haar symboliek systematisch af te bouwen. Ik zeg niet dat het AVV-VVK (Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus, nvdr) weg moet, integendeel, ik ben daar een groot pleitbezorger van: historisch moet dat op de Toren staan. Als ik in Wenen Die Presse zie, daar staan ook nog oerconservatieve uitspraken uit de 18e eeuw van voor de Verlichting op. Die krant haalt die ook niet weg. De NRC heeft in zijn embleem ook dingen die niet meer 100% van deze tijd zijn. Dat is de geschiedenis. Daarenboven is dat AVV-WVV erop gekomen in een periode dat notoire vrijzinnigen er geen probleem mee hadden. Mensen als August Vermeylen en Henri Van de Velde zaten in de jury die de beelden voor de Toren moest beoordelen. De Vlaamse Beweging was toen sterk ingebed in de romantisch-religieuze sfeer. Je moet dat niet naar deze tijd vertalen met een equivalent van het romantisch-religieuze van toen. Je moet er een “hertaling” aan toevoegen: vrede, verdraagzaamheid, vrijheid als begrippen die vandaag de dag de actualiteitswaarde hebben van het AVV-WK van toen. Met dat AVV-VVK en met de Vlaamse leeuw heb ik geen moeite. Maar ik heb wel moeite met dat zwaar symbolische van uniformen en trompetten en optochten en gezwollen huides... Dat is niet van deze tijd. Ik zou niet als een beeldenstormer te werk gaan maar ik zou dat allemaal wel stilaan afbouwen. Niet dat ik geen begrip kan opbrengen voor mensen die dat doen, maar ik denk dat het een handicap is voor de Bedevaart. Ten tweede. Die ranzige rand van de Bedevaart die er altijd heeft bestaan met die extreme groepen: men is daar zeker de laatste jaren al tegen opgetreden maar men moet daar nog verder in gaan. Heel dat gedoe met die verkoopsstalletjes, at zou ik zeker laten verdwijnen. (Hij vertelt over een uitgever van zijn dorp die op enkele meters van de brug bij de Toren Mein Kampf verkoopt.) Je moet de Bedevaart niet laten misbruiken met zaken waar je zelf het slachtoffer van wordt. Ik vind het aan elkaar breien van de mis en de plechtigheid niet goed. Ik heb er niets tegen dat men daar traditioneel een mis opdraagt. Maar er zou een breuk tussen die mis en de rest moeten zijn. Dit is een obstakel, een stigmatisering waarmee je verhindert dat ook een ander soort Vlaamsgezinden naar de IJzerbedevaart komt. Ik denk dat je zó de Vlaamse Beweging weer op het spoor zou kunnen zetten waarop ze zich honderd jaar geleden bevond: een onverdacht, democratisch, algemeen aanvaard spoor. Tot aan de Eerste Wereldoorlog was de Vlaamse Beweging onverdacht. De hoogmis van de Vlaamse Beweging die de IJzerbedevaart nog altijd is, zou daar in eerste instantie werk van moeten maken.’ - Zou u ook iets doen aan de vaak gezwollen retoriek van de politieke boodschap? Frans-Jos Verdoodt: ‘Ja, ik vind dat wij in de Vlaamse Beweging afmoeten van die romantische gezwollen retoriek waar je nadien toch op moet terugkomen.’
|
|