Van een wijze koning met een groot probleem
Diederik de Zwijger
Er was eens... in een heel ver land een wijze koning met een groot probleem. Hij regeerde namelijk over drie stammen met elk een eigen taal, met eigen zeden en gewoonten. Zijn koninkrijk was dan ook doorgroefd met enkele ‘binnenlandse grenzen’. Twee van die drie stammen zaten elkaar bovendien om de haverklap in het haar, bevochten elkaar omdat ze elkaar pietluttig kleine weiden rond beekjes en greppels afhandig wilden maken. Geregeld moest de wijze koning zijn persoonlijke lijfwacht laten uitrukken om de kemphanen uit elkaar te halen.
De koning tobde en tobde dag en nacht. Hij pleegde vaak overleg met enkele grijze edellieden in een van zijn kastelen rond de hoofdstad en dit vaak tot het ochtendgloren. Maar de vele nachtelijke overlegvergaderingen brachten geen oplossing. Uiteindelijk broedde de wijze koning zelf een plan uit. Hij zou de stammenoorlog op een intellectueel niveau tillen. Om die reden zou hij elke stam laten leiden door een eigen regering. Maar dat was vlugger bedacht dan gedaan. Want naast wolfijzers en schietgeweren, stonden er ook heel wat wetten en praktische bezwaren in de weg. Na lang cijferen en puzzelen kwam de koning tot de slotsom dat hij eigenlijk zes regeringen nodig had om die kleurrijke taalknoop op te lossen. En zo geschiedde. De wijze koning benoemde zes eerste ministers, 42 ‘gewone ministers’ en zes staatssecretarissen. Een bont legertje, ongetwijfeld bekwame beleidsmannen en - vrouwen. Helaas was 's konings probleem daarmee niet uit de wereld. De strijd onder de stammen ging onverminderd verder, alleen werd die nu gevoerd in de parlementen. De koning was er alleszins in geslaagd de oorlog uit het straatbeeld te bannen. Hoewel sporadisch toch nog kleine groepjes, aangevoerd door hun beleidspersonen, hun ongenoegen op straat demonstreerden.
Het grote probleem in die bonte ministerkudde was natuurlijk de aflijning van de verantwoordelijkheden. In het hele land met een goede 10 miljoen inwoners waren er immers onvoldoende politieke gebieden om elke minister een eigen terrein te bezorgen. Dus kwamen de 48 excellenties en hun 6 staatssecretarissen voortdurend grazen op de meent, maar ook in elkaar weide. Chaos was gauw het gevolg, langdurigheid in de afwerking van dossiers troef. De bevolking begon te morren, maar de oplossingen bleven uit.
Dus riep de wijze koning zijn zes premiers samen en gaf hun de opdracht een open beleid te voeren. In een dergelijke openvizierpolitiek, speelt een minister van Media uiteraard een grote rol. Aller ogen waren dan ook gericht op de jonge Diederik. Maar die had zoveel om het hoofd met de economie en de ruimtelijke ordening, dat hij besloot op gebied van media de tanden stijf op elkaar te houden. Hij maakte van zijn kabinet een oninneembare burcht, liet zich binnenskamers ‘Diederik de Zwijger’ noemen en gaf zijn gespecialiseerd personeel de opdracht alleen nog met ‘buitenshuismissies’ of ‘binnenshuisvergaderingen’ volkomen onbereikbaar te zijn. De mediaminister zweeg...
Dat dachten de buitenstaanders en oppervlakkige waarnemers. Tot een onschuldig lijkend vlugschrift onthulde dat Diederik niet uit overtuiging ‘zweeg’, maar dat de rol van ‘de Zwijger’ hem gewoon was opgelegd door een... bankier. Nu zijn bankiers altijd belangrijke personages geweest in het land van de wijze koning. Maar in dit geval ging het over Christianus, de zoon van een bankier, die het beu was om altijd maar met vervelende geldverrichtingen aan de kost te komen. Hij zocht andere uitdagingen. Dus kocht hij zich, met de centen van vaderlief, in de grootste postduiventil van het land in, gooide er de stichters-eigenaars uit en begon zelf met de organisatie van de nieuwsverspreiding. Op minder dan geen tijd bemachtigde hij ook alle vuurtorens en seinpalen, die normaal alleen in oorlogstijd werden gebruikt, en had hij dus de berichtgeving volledig in handen. Het spreekt vanzelf dat zo'n machtig man niet graag heeft dat ‘een ondergeschikt ministertje als Diederik’ zijn mediadroom stuk zou slaan. Dus nam hij Patricius, de premier van Diederik, onder de arm en die verplichte de jonge minister om als ‘de Zwijger’ de geschiedenis in te gaan.
In al zijn wijsheid liet de koning rustig betijen. Zolang zijn ministers onderling kibbelden en zich bezighielden met kleine eigenbelangetjes, kon hij zijn land met zijn drie stammen rimpelloos de volgende eeuw invoeren en het klaarmaken als begerenswaardige erfenis voor zijn kroonprins, die samen met zijn schitterende bruid overigens zorgde voor een onmiskenbare opflakkering van koningstrouw in alle drie de stammen. Eenheid maakt macht werd weer het parool.
(Opgetekend uit een oud sprookjes-boek door Hugo Meert)