| |
| |
| |
Literatuur
18 dagen op een sterfbed
De thuiskomst van Ogier van Busbeke
• Marcel Janssens
Willy Spillebeen schreef een uitvoerige roman van 443 bladzijden over de humanist Ogier van Busbeke. De roman verscheen bij Davidsfonds/Literair in het najaar van 2000. Ogier van Busbeke, in Frankrijk Auger Ghislain de Busbecq genoemd en in zijn humanistische milieu uit de 16e eeuw Augerius Ghislenus Busbequius, leefde van 1521 tot 1591. Hij was een bastaardzoon van de heer van Busbeke, Georges Ghiselin. Hij werd geboren in Komen, leidde na studies in talen, rechten en geneeskunde aan verscheidene universiteiten, o.m. die van Leuven, een zeer avontuurlijk leven dat hem in diplomatieke dienst twee keer tot Constantinopel bracht, en stierf op zijn thuisreis, na een aanval door soldaten of rovers in Cailly vlak bij Rouen, in het kasteel Saint-Germain. Zekere Madame de Mallocy is daar zijn toeverlaat in zijn laatste levensdagen. Nagenoeg thuisgekomen in de geografische zin van het woord, geeft hij gelaten de geest.
| |
Deskundig gebalsemd hart
Precies de laatste achttien levensdagen, doorgebracht op kasteel van Saint-Germain, bepalen de structuur van de roman: achttien hoofdstukken, een per dag van 11 oktober 1591 tot 28 oktober 1591, worden verteld, met daarbij een Proloog (op 29 oktober 1591 gesitueerd) en een Epiloog (drie en een halve eeuw later, op 23 november 1932, de dag waarop arbeiders onder de vloer van de kerk van Busbeke zijn kennelijk zeer deskundig gebalsemd hart in een loden kistje ontdekten.) Proloog en Epiloog sluiten mooi bij elkaar aan, want in de Proloog, die de dag na Busbekes overlijden bestrijkt, wordt verteld hoe de chirurgijn zijn hart komt uitsnijden, en dat graven die arbeiders meer dan drie eeuwen later op. De berging van het hart,
De schrijver die ook bijna 70 wordt, daar aan de linkeroever van de Leie
eerst zeven jaar na zijn flood in het mausoleum van Busbeke en dan nog eens na de toevallige opdelving in de kerk, is alvast ook een aspect van de thuiskomst van de geleerde humanist en ervaren reiziger. Hij mocht sterven dicht bij de geboortegrond en mag daar blijven rusten.
| |
| |
Het is voorwaar een waagstuk om een zo gevarieerde en bewogen levensloop structureel te comprimeren in achttien dagen op een sterfbed. Willy Spillebeen, die wel weet hoe je een historische roman in elkaar knutselt en hoe die bij de lezer zo levensecht mogelijk moet overkomen, heeft daar wel een handje van weg. Hij publiceerde, naast ander op de geschiedenis terend proza, recent twee historische romans, die in hun ondertitel een of-constructie hebben: Aeneas of de levensreis van een man en Cortes of de val. Bij Busbeke gaat het om een nog veel ingewikkelder materie in het leven van een humanist uit onze contreien, die naar Constantinopel reisde als ambassadeur van de Oostenrijkse koning Ferdinand, naar Wenen terugkeerde aan het hof van koning Maximiliaan van Oostenrijk en later in Parijs werkte voor de Franse koningin Elisabeth. Die diplomaat zat acht jaar gevangen in de karavansera van de sultan van Constantinopel, was huisleraar aan een keizerlijk hof en testamentair uitvoerder van de Franse koningin. Hij wist heel wat af van bloemen en planten, evenals van de meditaties in zijn tijd, die hij bestudeerde met zijn vriend de dokter Willem Quackelbeen. En hij was een humanist van het zuiverste water, bevriend met o.m. Erasmus. Hij had een zeer solide en brede humanistische, culturele kennis. Befaamd zijn z'n in het Latijn gestelde ‘Vier brieven over het gezantschap naar Turkije’, in verschillende talen vertaald wegens hun kostbare historische bijdragen. Kortom, een kroonstuk van de Westerse cultuur in de 16e eeuw, waar ze in Busbeke en omstreken terecht trots op mogen zijn.
| |
Madame de Mallocy: dé vondst
Maar hoe pers je dat nu samen in achttien laatste levensdagen? De auteur koos niet voor een zogenaamde auctoriële verteller, die, meestal alwetend, het verhaal vanbuiten af bekijkt en aanbrengt, noch voor een ik-verhaal, wat misschien voor de hand lag bij iemand die ligt te dubben op zijn sterfbed. Tussen die twee ligt dan nog een zogenaamd personeel standpunt, waarbij de verteller hoofdzakelijk aanbrengt wat de betrokken persoon, in ons geval Busbeke in zijn laatste levensdagen, zelf aan kan brengen. Dat laatste gezichtspunt primeert in deze lijvige roman, die vanuit oktober 1591 in de kamers van het kasteel van Saint-Germain bij madame de Mallocy moet teruggrijpen naar de gebeurtenissen uit het hele leven van Ogier.
Die madame de Mallocy is eigenlijk dé vondst van het boek. Al kende Ogier die dame acht dagen geleden nog niet, toch vraagt zij hem voortdurend met een onweerstaanbare vrouwelijke aandrang dat hij zou vertellen en vertellen. En dat doet hij overvloedig in haar bijzijn. Of hij doet dat als hij alleen is. En dan staat daar de zin die veruit het meeste voorkomt in deze 443 bladzijden: ‘dacht hij’. Of zijn gedachten dwalen weer af, naar de karavansera bij de sultan, bijvoorbeeld, of naar Elisabeth, of naar Wenen.
En dan kunnen vrij lange ik-passages ingelast worden, ook in de levensgeschiedenis van derden zoals Elisabeth, die 20 bladzijden in de ik-vorm mag vertellen. De doodzieke Ogier doet niet liever dan over zichzelf praten, al of niet op verzoek. Hij vat zijn leven oordeelkundig samen in zijn vertellingen. De chronologie is verre van rechtlijnig, dat doet er ook niet toe; wij reizen, praten, studeren, schrijven met die begaafde man mee in al zijn levensdagen. Die afwisseling van die gezichtspunten houdt deze lange sliert vertellingen boeiend. Ook Madame mag vertellen en Ogier zegt ironisch genoeg tegen haar: ‘Ik zal bij het begin beginnen, als u dat tenminste interesseert’. Natuurlijk interesseert het haar, en ons ook, ondanks de zwaarte van de ingelaste verhalen, die vaak niet minder dan hele levensgeschiedenissen zijn. ‘Een gezicht dringt zich aan hem op’, zo staat er dan, en vertrokken is de trein.
| |
Historisch-cultureel panorama
Zo overziet de roman Ogiers hele leven en vat het samen. Zo ‘onderhoudt’ hij zichzelf, kampend tegen de naderende dood. Soms vertelt hij hardop tegen niemand anders dan zichzelf. De act van het vertellen is zijn gevecht op leven en dood. Het structureren van die ingewikkelde geschiedenissen, door middel van die verscheidene narratieve gezichtspunten, is zijn laatste verweer tegen de stilstand van zijn hart. Hij ijlt meer en meer. Zo wordt een stuk verleden in de tegenwoordige tijd verteld, wat mij voorkomt als een desperate poging, allicht al ijlend, om de levenswil des te scherper te profileren tegen het naderende einde. Op het eind worden de hoofdstukken korter, de herinneringen schaarser en beknopter. Ogier herhaalt zich ook. Dat ijlen in de laatste dagen - evenals de doodsstrijd zelf - wordt aangrijpend weergegeven.
Zoals tegenwoordig gebruikelijk is in historische romans, bevat Busbeke of de thuiskomst naast een Verklarende woordenlijst (blz. 441-442) een hele bladzijde Verantwoording met de vermelding van geraadpleegde boeken en artikelen. Daar staan historische studies over Busbeke in, naast een werk van Justus Lipsius en zelfs een fragment uit een Geschiedenis der geneeskunde. Willy Spillebeen heeft zich inderdaad opvallend grondig ingewerkt in de historisch-culturele kennis van de 16e eeuw, zowat overal in Europa, van Komen tot Constantinopel. Die veelgelaagde historische kennismaking met die bewogen tijd is zeker een grote verdienste, van de roman. Steden, landschappen, zeden en gewoonten, gedragingen, kledij, voedsel, medicijnen, talen en geschriften... De auteur rapporteert daarover allemaal met kennis van zaken. We wonen ingrepen van een dokter en een chirurgijn bij (het uitsnijden van een hart krijgt een heel hoofdstuk). De handelingen van een chirurgijn die stenen komt snijden in Ogiers onderbuik, worden met medische precisie beschreven. Ook de besnijdenis van een joods jongentje in Constantinopel. Of hoe de gevan- | |
| |
genschap in de karavansera verliep. Willy Spillebeen weet ook te vertellen hoe we via Busbeke aan de naam ‘tulp’ zijn geraakt. Dat historisch-culturele panorama is voor mij een van de aantrekkelijkste aspecten van het boek.
Vanzelfsprekend is het niet voldoende dergelijke wetenswaardigheden uit een Geschiedenis van de geneeskunde over te pennen. Willy Spillebeen weet die vracht van kennis romanesk te verwerken en in te bouwen in het persoonlijke drama van Ogier. Daar komt het in een roman op aan. Het gaat om een man die eindelijk mag en moet thuiskomen.
| |
Thuiskomen zonder wanhoop
Die ‘thuiskomst’ heeft zeker meer betekenissen. Zoals al gezegd is, betreft een eerste, voor de hand liggende betekenis het einde van de reis uit het Oosten via Rouen ten slotte naar de geboortegrond, zij het nog bij Madame de Mallocy in Saint-Germain. Er is echter meer. Thuiskomen betekent voor Ogier ook in het reine komen met het leven, of tot rust komen in de woelingen van zijn geest en zijn gemoed. Hij blijft tot op zijn doodsbed nieuwsgierig naar die grote, onleefbare, dierbare wereld die de zijne is geweest op een belangrijk keerpunt van de Westerse geschiedenis. Daar wil hij nog niet zomaar afscheid van nemen. Toch weet hij dat het einde nadert. Hij wil een vrij man blijven en zich ‘innerlijk onverstoorbaar’ opstellen tegenover zijn lot. Er schemert nog hoop in zijn sterfkamer, want, zo zegt hij ironisch en zelfrelativerend, ‘hoop doet leven, ook zonder geloof’. Hij evolueert in zijn laatste dagen naar een ‘vrolijke onverschilligheid’, wel wetend dat hij maar een stippeltje is in een onmetelijk Zijn dat hem ver overstijgt.
Dat ultieme besef van zijn vergankelijkheid, waar een zweem van stoïcisme niet vreemd aan is, stelt hem in staat de dood zonder paniek in de ogen te zien. Hij kan manmoedig in de dood thuiskomen. Het was ‘alsof hij in een groot licht keek’, en het was goed, zo staat er in het op twee na laatste hoofdstuk. Hij wilde zoveel met de wereld aanvangen, maar die wereld heeft zo lelijk in zijn eigen leven huisgehouden. Hij heeft er ‘fatalisme en stoïcijnse berusting’ uit gepuurd. Vragen zonder antwoord stelt hij niet meer. Zijn eenzaamheid en zijn verdriet wist hij niet lichtvaardig weg, zijn geluk is niet schaduwloos geweest, maar hij wil het afscheid (de intellectuele en psychische thuiskomst) filosofisch en beheerst opvatten. De zin van zijn leven verzinkt in het Grote Leven, dat van het Al. Gesterkt door dat bewustzijn is hij niet bedroefd om de dood. Hij kan thuiskomen zonder wanhoop.
In zijn laatste seconden hoort hij de stem van zijn moeder. Hij ziet haar knikken, hij knikt eveneens. Dat is de uiteindelijke thuiskomst bij de moeder.
| |
Een stuk zelfportret?
Toen ik dat alles zat te lezen, mij de vorige twee historische romans herinnerend, kwam de vraag bij mij op of in die geestelijke Odyssee van Ogier van Busbeke ook niet een stuk zelfportret van Willy Spillebeen zou kunnen zitten. We moeten nu niet te krampachtig achter dit boek naar de biografische auteurspersoon gaan zoeken, maar die stoïcijnse levensmoed, die filosofische omgang met de grote levensvragen, dat niet-kunnen-zonder-wanhoop... ja, daar zit allicht iets in van de schrijver die nu ook bijna zeventig wordt, daar aan de linkeroever van de Leie op enkele kilometers van Busbeke. Misschien is het schrijven van deze roman ook een beetje een thuiskomst van de auteur in zichzelf. Dan heeft Ogier van Busbeke hem een 16e-eeuwse spiegel voorgehouden om in 't eigen hart te kijken.
Is de schrijver van historische romans na drie (en meer) geslaagde reizen - naar het antieke Rome, naar Zuid-Amerika, naar Constantinopel - nu ook echt thuisgekomen? Ik kan me niet voorstellen dat hij daar achter dat raam bij de Leie richting Busbeke alleen maar zou zitten uitkijken en aftellen.
Willy Spillebeen, Busbeke of de thuiskomst. Leuven. Davidsfonds/Literair, 2000, 443 blz.
Op zondag 23 september vindt in het Cultureel Centrum van Waregem de 54e Frans-Vlaamse Cultuurdag van het Komitee voor Frans-Vlaanderen plaats. Op het uitgebreide en interessante programma staat onder meer een gesprek tussen Willy Spillebeen en de historicus dr. Michiel Nuyttens over Ogier Giselin van Busbeke.
Voor verdere informatie: KFV, Dirk Verbeke, Kerelsstraat 17, 8800 Roeselare. Tel. en fax: 00 32 (0)51 20 55 08
|
|