Neerlandia. Jaargang 105
(2001)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd‘Tegen mijn hond praat ik Hollands’
| |
Angelsaksische mentaliteitOverbekend is dat in het kader van de naoorlogse periode talloze Nederlanders zijn geemigreerd met steun van de Nederlandse overheid, dit laatste omdat men vlak na W.O. II vreesde dat er binnen Nederland onder meer niet voldoende arbeidsplaatsen zouden zijn. Nederland gold in 1945 nog als voornamelijk agrarische samenleving. De | |
[pagina 22]
| |
Herkomst van de eerste generatie emigranten.
Aantal Nederlandse immigranten tussen 1950-1965 (bron: De Nederlandse Emigratie Dienst en New Zealand immigration service, in Priemus (1997).
industrialisatie kwam pas goed op gang toen de plannen voor de emigratie al genomen waren. Voor W.O. II woonden 128 Nederlanders in Nieuw-Zeeland. Tijdens de overval en bezetting door Japan van Nederlands Oost-Indië, kwamen daar nog circa 800 (Indische) Nederlanders bij. In de jaren 1950-1965 vertrokken 24.000 Nederlanders naar Nieuw-Zeeland (zie grafieken). Ze waren juist in Nieuw-Zeeland extra welkom omdat de regering van dat verengelste land (meer dan Australië) graag immigranten aantrok uit Scandinavië en Noord-West-Europa, die - zo veronderstelde men - min of meer een Angelsaksische mentaliteit zouden hebben. | |
The shirt of my bodyHoe heeft zich in Nieuw-Zeeland bij de emigranten het taalgebruik ontwikkeld? Madeleine Hulsen - dochter van migrantenouders - had haar doctoraalscriptie (1996) al opgesteld over Taalbehoud en etnolinguïstische vitaliteitGa naar eind1.. Zij was dus bij uitstek geschikt om haar thesis in een gedegen proefschrift uit te werken. Zij ondervroeg - om niet te zeggen; bestormde - 90 proefpersonen van Nederlandse afkomst, verspreid over het gehele emigratiegebied (Auckland, Wellington en Christchurch) en verdeeld over drie generaties. Als je de vragenlijsten doorneemt, dan kun je gerust zeggen: zij vroeg ‘het hemd van het lijf’. (‘The shirt of my body’, zou een emigrant van de eerste generatie gezegd kunnen hebben, waarop diens kleinzoon hem dan verbeterde: ‘You mean: to turn a man inside out with questions?’!!!). Er waren vragenlijsten bij die betrekking hadden op het taalgebruik en op de taalverschuiving en de taalvaardigheid in verschillende domeinen, zoals familie, buren, vrienden, werk, school en kerk; ook vitaliteitsvragen, waarbij de aarzeling bij het te geven antwoord in reactietijd werd vastgelegd! ‘Over het algemeen lijkt het Nederlands binnen het gezin voornamelijk een symbolische rol te spelen, waar het wordt gebruikt om met name huishoudelijke objecten te benoemen (stofzuiger, veger, blik). Daarnaast in brieven naar huis.’ Maar dan sluipen toch al gauw - onbewust - allerlei anglicismen binnen in het Nederlands, zoals er allerlei hollandismen binnen sluipen in het Engels. Het proefschrift geeft daar enkele voorbeelden van: ‘Als wij praten in het Hollands, ze verstaat het drommels goed.’ (‘If we talk in Dutch, she understands perfectly wel.’) ‘Daar ben ik van retired drie jaar.’ (‘I have retired (from that) for three years; ‘Ik ben al drie jaar met pensioen’.Ga naar eind2.) | |
De Nederlandse oude dagToch komt in het ‘linguïstische’ proefschrift ook de vraag naar voren; waarom juist bij Nederlanders taalverschuiving en taalverlies et cetera eerder voorkomen dan bij andere migranten? Dit proces ‘begint al bij de eerste generatie (...) in de communicatie met hun partners’. Een der ondervraagden merkt zelfs (spelenderwijs?) op, ‘dat hij nog alleen Nederlands spreekt tot de hond en dan vooral in corrigerende zin. Mijn kleinkinderen doen dat ook!’ Factoren die bij deze verschuiving in taalgebruik ook een belangrijke rol hebben gespeeld, zijn ‘de relatief kleine culturele verschillende tussen het Nederlands en het Engels en de Nederlandse en Engelse cultuur’ en verder ‘het feit dat Nederlanders niet in hoge concentraties werden gehuisvest’ en ‘de hoge mate van exogamie’ (trouwen buiten de etnische groep) en ‘het sociaal-politiek klimaat (...) in de jaren vijftig en zestig was gericht op assimilatie’. Opvallend bijvoorbeeld is dat van de Nederlandse emigranten in Nieuw-Zeeland slechts 10% lid is van een Nederlandse vereniging. Als men daarvan al lid is, dan vanwege de ‘togetherness’, de gezelligheid; niet vanwege een culturele belangstelling. Dit in tegenstelling - merkt Hulsen op - tot de Italianen, Grieken en Polen in Nieuw-Zeeland. Opvallend is ook dat de Nederlandse bejaardenzorg zich in parallelle instellingen in Nieuw-Zeeland vertaald heeft. ‘Ons Dorp’ is een stichting voor bejaarden van Nederlandse origine. Een mens valt kennelijk op zijn oude dag terug op zijn of haar jeugdervaringen, en die kun je nog steeds het beste communiceren in je moerstaal!Ga naar eind3. |
|