Ons grootste gezamenlijke cultuurgoed
• Teus van de Kuilen
Er is een tijd geweest dat Nederlanders en Belgen over elkaar moppen vertelden waaruit bleek dat de naaste buren wederzijds maar weinig sympathie voor elkaar koesterden. Belgen waren dom, ‘Ollanders gierigaards’. Ik heb die koude oorlog altijd een hachelijke zaak gevonden, vooral omdat het moppenverkeer over en weer gevoed werd door negativiteit, smakeloosheid en ondergrondse pesterijtjes.
Het Vlaamse volksdeel van het ‘Katholieke koninkrijk aan de Noordzee’ en het volk van Willem van Oranje, Calvijn en Cruijff hebben cultuurhistorisch gezien toch hechte banden met elkaar? Reden temeer waarom ik vond dat de Nederlanders bij het tappen van hun moppen dom bezig waren en ik onze Vlaamse vrienden van het feit beschuldigde, dat er goedkoop en zuinig met ons omgesprongen werd. Er blijft immers van zo'n rage altijd wel iets hangen... Later werden we overspoeld met bedenkelijke varianten. Belgen bleken opeens veranderd te zijn in Turken, Marokkanen of Surinamers. Ik weet het, ik heb geen drs. voor mijn naam staan, maar ik wil niettemin bescheiden vaststellen, dat het moppenverkeer tussen Nederland en België op z'n zachtst gezegd in ieder geval geen positieve bijdrage heeft geleverd aan reeds eerder genoemde binding en zeker niet aan de intensivering van enige volksverbroedering.
Treffend voorbeeld: enige jaren geleden parkeerde ik mijn wagen op een dorpsplein in West-Vlaanderen. Aan de overkant was een klein café. Daar stapte ik binnen om even uit te puffen en zo.. Zes mannen, onder wie een postbode, keken me verbaasd aan. Natuurlijk, ze hadden de ‘nummerplakkaten’ op mijn Kadetje gezien. Nadat ik hen had begroet, werd ik meteen voor de leeuwen geworpen.
‘Ik heb een schoon raadsel voor u’, zei er een. ‘Waaraan kende gij een Ollands schip op zee...?’ Ik wist het niet. ‘Er vliegen geen meeuwen achterna...’ De mannen barstten uit in lachen, verslikten zich in hun pinten. Ik voelde dat ik nu ook een kanon in stelling moest brengen en zei: ‘Ik ben de kapitein op zo'n schip en geef de uitbater het voorzichtige bevel hier zeven pinten voor ons neer te zetten...’
Alom verbazing, het bleef zelfs enkele seconden benauwend stil. Had ik dan toch mis geschoten? Toen stond de postbode op, schudde mij de hand en zei veelbetekenend en oprecht gemeend: ‘Dju... ge hebt dus toch nog goeie Ollanders ook...!’ Zo'n zinnetje spreekt boekdelen. Het doet me daarom goed dat die moppenstorm geluwd is.
Onwillekeurig besmeurden we elkaar. Zulke elementen dienen wij uit te bannen. Nederland en Vlaanderen moeten dichter bij elkaar komen, meer begrip voor elkaar kweken, elkaars volksaard leren waarderen. Pas dan kunnen we een vuist maken om ons grootste gezamenlijke cultuurgoed te beschermen: onze taal!
In een grenzenloos Europa dreigt het Nederlands in de nabije toekomst volledig onder de voet gelopen te worden door het (inter-Europees) Engels. Kleine talen, waartoe ook de onze behoort, worden door het EG-instituut afgeschreven als niet-praktisch, niet-economisch.
Deze ramp voltrekt zich binnen enkele jaren. Schrijvers en wetenschappers maken zich daar terecht zorgen over. De Vlamingen ook. Ze zetten zich vurig in voor deze zaak en zoeken voor het behoud van eigen taal steun bij de noorderburen. De enige die daar weinig oog en hart voor heeft is, de gemiddelde Nederlander en diens overheid. En dat is jammer, zeer jammer!