Neerlandia. Jaargang 105
(2001)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Geschiedenis
| |
Adriaan Verhulst:‘Het was geenszins mijn bedoeling een echt historisch werk te schrijven. Ik heb het dan ook op geen enkel ogenblik wetenschappelijk onderbouwd. Tijdens het schrijven, noch tijdens de aanpassingen met het oog op publicatie, heb ik enig hulpmiddel gebruikt. Ik heb er geen kranten uit die tijd op nageslagen en ik heb geen historische documenten geraadpleegd. Integendeel. Ik heb alleen geschreven vanuit de herinnering. Voor bijvoorbeeld het hoofdstuk over het proces van mijn vader ben ik niet naar het krijgsauditoraat gegaan om er de verslagen te raadplegen en heb ik er evenmin kranten uit die tijd op nageslagen.’ | |
Ordenen van het vergetenBij de voorstelling van het boek formuleerde Verhulsts collega, professor Defoort, deze ‘onwetenschappelijke’ aanpak op een bijna poëtische manier: ‘In het spanningsveld tussen herinneren en vergeten kunnen we de herinnering het best omschrijven als de ordening van het vergeten.’ Als dusdanig heeft het ‘jeugd- en adolescentiedagboek’ van Adriaan Verhulst toch een niet te onderschatten historische waarde, omdat het precies vanuit dit specifieke standpunt van de enkeling, die de nog geen geschiedenis geworden werkelijkheid beleeft en die, beladen met de kennis van wat op dat ogenblik nog toekomst is, dagelijkse gebeurtenissen beschrijft en er dus ‘geschiedenis van maakt’. De spil waar Zoon van een ‘foute’ Vlaming om draait, is 11 juli 1947. Op die dag wordt zijn vader wegens collaboratie met de Duitsers veroordeeld in het Gentse gerechtshof en sluit de proclamatie in de Gentse opera, op een boogscheut van het gerechtshof, de humanioratijd (=middelbareschooltijd) van Adriaan Verhulst af. Dat dit alles gebeurde op 11 juli, de datum die later de feestdag van de Vlaamse Gemeenschap zou worden, heeft achteraf beschouwd wel enige symbolische waarde, gezien in het licht van de strijdplaats die de auteur heeft ingenomen in de Vlaamse ontvoogdingsbeweging als algemeen secretaris en nadien voorzitter van het liberale Willemsfonds.
- Hoe is dit ‘egodocument’ eigenlijk ontstaan? A.V.: ‘De eerste vijftien hoofdstukken, tot het einde van de universiteit en mijn legerdienst, heb ik 15-20 jaar geleden geschreven. Eigenlijk heb ik ze gedicteerd in de auto, tussen Antwerpen en Gent. Ik heb die toen laten uittikken. Ze zijn een hele tijd blijven liggen. De BRT-televisieuitzendingen over de Tweede Wereldoorlog in de jaren '80 hebben me eigenlijk aangespoord die teksten opnieuw te lezen. In die periode heb ik er ook delen van herschreven. Aan enkele intimi liet ik ze lezen. Op die manier is uitgever Pelckmans er vermoedelijk achter gekomen dat ik iets geschreven had, dat volgens hem paste in de reeks Mens en Tijd. Hij vroeg alleszins om het te lezen. Op dat ogenblik heb ik er de hoofdstukken over het Willemsfonds, mijn voorzitterschap van de BRT en mijn mislukte coöptatie tot senator aan toegevoegd. Voordien had ik immers nooit aan publicatie gedacht, omdat ik overtuigd was van de naïviteit van het verhaal.’ | |
Collaboratie en repressie bespreekbaar maken- Toch zal uw boek ertoe bijdragen om de collaboratie bespreekbaar te maken. A.V.: ‘Ik ben daar wel zo discreet mogelijk over gebleven. Uiteindelijk wilde ik met mijn opvoeding van vaderszijde | |
[pagina 9]
| |
Prof. em. Adriaan Verhulst, gewezen voorzitter van het Willemsfonds en gewezen voorzitter van de Raad van Bestuur van de BRT.
weinig te maken hebben. Ik heb ook afstand genomen van de hele rechtszaak van mijn vader, die eigenlijk het proces was van Servaes en de bende rond de kunstenaar, waartoe mijn vader overigens behoorde. Ik heb vooral willen aantonen wat er had kunnen gebeuren, indien mijn moeder er niet was geweest. Ze was Nederlandse en heeft haar kinderen steeds beschermd tegen de pogingen van vader om ons in te lijven in de Duitsgezinde jeugdbewegingen.’
- Zou dat zonder jullie moeder niet gelukt zijn? A.V.: ‘Ik denk het niet. Ik ben mijn moeder dan ook bijzonder erkentelijk. Eigenlijk is het dankzij haar inspanningen, dat ik een sociaal leven heb kunnen uitbouwen in de Vlaamse beweging, los van de collaboratie. Dat is overigens ook de reden waarom ik in enkele hoofdstukken ook mijn maatschappelijke leven in de Vlaamse beweging heb weergegeven.’ In dit verband is het belangrijk te onderstrepen dat Adriaan Verhulst, als voorzitter van het liberale Willemsfonds, de ‘vader van het Cultuurpact’, betreffende de ideologische en filosofische minderheden mag worden genoemd.
- Toch spelen collaboratie en repressie een belangrijke rol in uw boek. A.V.: ‘Inderdaad. Zoals die een belangrijke rol in mijn leven hebben gespeeld. Ik heb trouwens mijn persoonlijke ervaring met de repressie willen weergeven om mezelf een oordeel te vormen over collaboratie en repressie. Ik wil hier wel onmiddellijk aan toevoegen dat ik me nooit een slachtoffer van de repressie heb gevoeld. Ook niet van de bezetting overigens, ondanks het feit dat het voor een adolescent allesbehalve prettig was om thuis SS'ers te ontmoeten en een foto, zelfs een borstbeeld van Hitler op de schouw te zien prijken. Gelukkig was er moeder, die erover waakte dat we niet meededen.’ | |
Toon blijft sereenBehalve in het hoofdstuk over de mislukte poging om | |
[pagina 10]
| |
gecoöpteerd senator te worden, waarin een verbitterde, zelfs onmiskenbaar agressieve ondertoon ten overstaan van bepaalde liberale partijbonzen doorklinkt, is de toon van het hele werk sereen. Een oppervlakkige lezer zou zelfs tot het besluit kunnen komen dat professor Verhulst de nazistische houding van zijn vader alleszins begrijpt, zonder die goed te keuren. Aan een dergelijk (mogelijk) misverstand maakt de auteur zelf een definitief einde in zijn epiloog: ‘Hoe vader aan de collaboratie begonnen is, kan ik nog begrijpen. Veel oudactivisten zagen in 1940 de kans schoon voor een ‘tweede activisme’. Hoe vader nadien zo diep in de collaboratie betrokken is geraakt, blijft mij een raadsel. De greep van de nazi's op zijn zwakke persoonlijkheid biedt onvoldoende verklaring. Wellicht kon hij niet meer achteruit, maar wilde hij dit wel? Hij heeft later, toen hij na ongeveer acht jaar gevangenschap opnieuw bij ons thuis woonde, nooit spijt betoond, integendeel.
Tot aan zijn dood in 1975 heeft hij mij vaak gezegd dat hij het opnieuw zou doen. Nochtans was hij van temperament een gezellige Antwerpenaar en allesbehalve een nazi. En met de kennis die men achteraf heeft van het misdadige nazi-systeem en zijn gruwelen, waarvan vader zich blijkbaar niet bewust wilde zijn, was die houding voor mij bijzonder pijnlijk... Dankzij haar (‘mijn moeder’, n.v.d.r.) heb ik mij nooit een kind van een ‘zwarte’ gevoeld. Ze heeft ook nooit gewild dat wij ons met de groep van de zogenaamde ‘getroffenen van de repressie’ zouden identificeren... Dit individualisme, dat zij tevens in haar geloof behield, heeft mij sterk getekend... Van mijn vader heb ik dus weinig geërfd, tenzij - merkwaardig genoeg - mijn Vlaamsgezindheid... (die) moet teruggaan op mijn opvoeding als zeer jonge knaap, want hoe bedachtzaam ook, de Vlaamsgezindheid is bij mij nog steeds in de eerste plaats iets uit het hart, uit mijn diepere wezen. Zij heeft blijkbaar diepe wortels, die niet door de fouten van zijn vader zijn aangetast.’ | |
BRT-memoires wachten op uitgeverWeliswaar vormen de jeugd en het begin van de volwassenheid het belangrijkste deel in dit ‘egodocument’, maar enkele relatief korte hoofdstukken bevatten merkwaardige onthullingen betreffende het maatschappelijke leven van Adriaan Verhulst, respectievelijk als Willemsfondsvoorzitter, als BRT-voorzitter en als niet-gecoöpteerd senator. Vooral de beknoptheid van het hoofdstuk over zijn voorzitterschap van de BRT roept vraagtekens op.
- Waarom is dit hoofdstuk zo kort? A.V.: ‘Ik heb het bewust kort gehouden omdat dit deel van mijn leven ‘buiten mijn jeugd’ valt. En het was vooral die periode uit mijn leven die ik in dit boek wou neerschrijven.’
- Wordt het niet de hoogste tijd om die toch ook bewogen periode uit uw leven aan het papier toe te vertrouwen? A.V.: ‘Ik heb dat al gedaan. Ik heb mijn BRT-memoires in 1984 neergeschreven. Hiervoor heb ik wel degelijk archieven en achtergronddocumenten geraadpleegd.’
Maar er verder niets mee gedaan? A.V.: ‘Ik heb het laten lezen aan mijn opvolgers. Ik dacht dat die er hun nut uit konden halen. Voor het overige denk ik niet dat veel mensen belangstelling hebben voor de beleidsachtergronden van een openbare omroep.’ Mogelijk zal het succes van Zoon van een ‘foute’ Vlaming een uitgever kunnen aanzetten om deze BRT-memoires vooralsnog op de markt te brengen. Ik ben er vast van overtuigd dat niet alleen de opvolgers van Adriaan Verhulst in de voorzitterszetel van de openbare omroep belang stellen in de manier waarop radio en televisie in Vlaanderen geleid werden, voordat de commerciële omroepen het omroepmonopolie van de BRT, nu VRT, deden kantelen. Ik kijk er in ieder geval naar uit. |
|