Neerlandia. Jaargang 104
(2000)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||
Taal
| |||||||||||||||||||||||||
Taal en cultuurOnder cultuur in de bredere zm wordt wel verstaan de wijze van samenleven van een volk. Het duidt de wijze aan waarop een samenleving geordend is, welke normen en waarden er zijn, hoe de mensen met elkaar omgaan enzovoort. Voor de voortdurende maatschappelijke opbouw is kennisverwerving nodig en deze kan, net als de samenleving als geheel, niet bestaan zonder communicatie: men schept tekens en symbolen, en gebruikt die voor de communicatie volgens bepaalde regels en betekenissen.Ga naar eind1. De taal speelt in de communicatie een hoofdrol, omdat de taal betekenissen toekent en uitdrukt, en mensen in staat stelt te communiceren. Taal beïnvloedt de cultuur in hoge mate door de overdracht van verworven kennis mogelijk te maken. Taal is kortom een universeel onderdeel van het gedrag en van de vermogens van de mens. Zonder taal geen overdracht van de kennis, geen gezamenlijke ontwikkeling van een maatschappij. Taal is het voertuig van het denken, van de cultuur.Ga naar eind2. In het Europese Nederlandse-taalgebied bevinden zich twee Nederlandse-taalgemeenschappen: Nederland en de Vlaamse Gemeenschap. De regeringen van beide taalgemeenschappen hebben beide via het ‘Verdrag van Nederland en België inzake de Nederlandse Taalunie’ laten weten hoe belangrijk zij de gemeenschappelijke taal voor hun voortbestaan en ontwikkeling vinden, en zij hebben zich vastgelegd op de bevordering en verdediging van de gemeenschappelijke taal. Zij kunnen daar ook op worden aangesproken. | |||||||||||||||||||||||||
De TaalgrensUitgangspunt van dit algemene gedeelte vormt een tweetal interessante beschouwingen op het gebied van de Nederlandse taal en cultuur van de hand van Abram de Swaan.Ga naar eind3. De Swaan stelt daarin dat het Nederlandse taal- en cultuurgebied springlevend is, dat Nederland een gerenommeerde positie in de wereld heeft waar het gaat om niet aan taal gebonden kunstvormen: muziek, dans, architectuur, schilderkunst, maar dat voor de aan taal gebonden kunstvormen zoals literatuur, toneel en zelfs de alfa- en gammawetenschappen de taalgrens voor Nederland en Vlaanderen averechts blijkt te werken: door een intensieve opname van buitenlands cultuurgoed en het ontbreken van een uitstraling naar buiten werkt de taalgrens eerder isolerend dan beschermend en is er sprake van eenrichtingsverkeer - van buiten naar binnen wel te verstaan, aldus De Swaan. Deze waarneming lijkt reëel, maar het geldt hier een zo belangrijke bewering, dat het wel zaak is te overdenken en na te zoeken of het hier het noodlot betreft of een ontwikkeling die nu misschien wel plaatsvindt, maar die ook anders kan lopen, beïnvloed kan worden, of zelfs - als dat na diepgaande discussie ons juist zou lijken - tegengegaan. In ieder geval begeven we ons via het angstbeeld van ‘isolerend eenrichtingsverkeer’ rechtstreeks in de discussie over het voortbestaan van het Nederlands, een bestaansvraag die ons (maar niet alleen ons) mede wordt ingegeven door de als ongekend ervaren internationale invloeden in de huidige mondialisering en door de inbedding van ons taalgebied in de Europese Unie. Nu zijn we al enkele keren eerder deel van ‘Europa’ geweest en de diepgaande invloeden van het Latijn en het Frans (waarvan het Engels een goed voorbeeld is) leken tot voor kort nauwelijks geëvenaard te kunnen worden. De geschiedenis gaat echter voort en nu zien wij ons wederom gesteld voor de bange vraag of het Nederlands wel op kan tegen het indringend geweld van in dit geval het Engels. Die angst vloeit overigens voor een niet onbelangrijk deel voort uit onze eigen houding, die op zijn best een wijkend taalgevoel weergeeft en op zijn slechtst de neiging de eigen taal waar mogelijk te verlaten voor een taal met meer | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||
spreiding en meer macht. Het ‘buitenland’, dat moet hier vast uitdrukkelijk worden gezegd, is in dezen indifferent, het is niet per se uit op onze ondergang en wil die van zichzelf natuurlijk ook niet. Enkele waarnemingen uit de zich ontwikkelende taalsituatie in verleden en heden kunnen, om te beginnen, ten aanzien van dit vraagstuk relativerend werken. In de eerste plaats blijkt uit de geschiedenis dat de (West-Europese) nationale talen zich ondanks de diepgaande invloeden van het Latijn en later het Frans rustig hebben ontwikkeld op hun eigen manier, voor en door hun eigen taalgemeenschap, in vol contact met andere taalgebieden,woorden lenend en uitlenend. Die invloeden zijn overal volop te zien en te horen, etymologische woordenboeken en studies geven de rondreis door de wereld van de woorden en constructies uit het Latijn, Frans en andere invloedrijke talen in de diverse talen weer. Het gaat voor het besef ‘eigen taal’ dan ook minder om het ‘bezit’ van woorden, als wel om een volstrekt aan de eisen van een taalgemeenschap beantwoordende taal, een taal als adequaat en eigen communicatiemiddel. Als er één taal is die blijk geeft van diepgaande beïnvloeding door met name het Frans, is het wel het Engels. Is het Engels daarom minder een eigen taal? De vraag van overleven kan ook eigenlijk zo niet gesteld worden als het gaat om een springlevend taalgebied van 21 miljoen mensen, in de situatie waarin we ons nu bevinden. De kans op overleven is misschien veeleer een nijpende kwestie voor kleine, geïsoleerde taalgebieden. Dat deze kwestie hier niettemin in de openbare discussie gesteld wordt, is op zichzelf wel verontrustend. De discussie komt voort uit (de wetenschap van) een gebrek aan zelfvertrouwen, uit een sfeer die ertoe zou kunnen leiden dat er niet meer aan wordt gewerkt het Nederlands in alle domeinen op het hoogste niveau - internationaal - te laten meedraaien, uit een mondiale instelling van de verkeerde soort, ‘globalisme’ zullen we maar zeggen. | |||||||||||||||||||||||||
Positieve en negatieve ontwikkelingenHet is niet per se de bedoeling hier de discussie over het voortbestaan van talen te gaan voeren. Veel nuttiger is het een aantal bekende negatieve en positieve ontwikkelingen op een rijtje te zetten, en te kijken of wij daar een eigen visie op kunnen ontwikkelen, zodanig dat wij in staat zijn (mogelijke) tegenontwikkelingen aan te geven die nagestreefd of ingezet kunnen worden, zonder dat wij ons moeten verwijten ons gebaseerd te hebben op een onduidelijke grondslag, op verkeerde historische interpretaties of op onnutte emoties. Het gaat in onze probleemstelling dus uitdrukkelijk niet om een woordje buitenlands meer of minder, maar om de kwaliteit en eventueel zelfs het overleven van onze taal als volledig inzetbaar communicatiemiddel op alle niveaus, die op een nooit helemaal afdoende omschreven wijze gekoppeld is aan onze culturele beleving. Aantasting daarvan brengt onze maatschappij meer schade toe dan wij geneigd zijn te denken. De eerste onderzoeksuitkomsten op dit punt zijn al bekend: de Engelse taal in Nederlandse colleges is didactisch inadequaat: door de gebrekkige communicatie die ontstaat (docent noch studenten hebben de instructietaal als moedertaal), zitten studenten op hoger niveau met een slechte beheersing van méér talen in plaats van de volledige beheersing van één taal + goede kennis van andere talen. Ondanks dat dit in vakkringen bekend is, gaan meer en meer universiteiten en scholen, met de goedkeuring van het Rijk, ertoe over Engels een centrale plaats in het curriculum te geven. Dat daarbij gevoelsargumenten en concurrentieoverwegingen een grotere rol spelen dan doelbewust en op onderzoek en ervaring steunend beleid, mag duidelijk zijn. Er zijn nog andersoortige zaken te onderscheiden die ongunstig (kunnen) inwerken op het Nederlands, zoals de meertaligheid van België, de nieuwe meertaligheid in Nederland, de Vlaams-Nederlandse verhouding, het uiteengroeien van het Nederlands in alle gebieden waar het een rol speelt. De allermoeilijkste tegenstander van het Nederlands, de enige in feite die ons rechtstreeks de das om kan doen, is echter uiteindelijk de taalgemeenschap zelf, die met een gebrek aan verbondenheid met de eigen taal het prestige ervan omlaag haalt en zo zelf de taal ondermijnt. Daarover is al veel geschreven, zodat we hier kunnen volstaan met de vermelding van deze merkwaardigheid. Over de oorzaken wordt minder geschreven, althans op onderzoeksniveau; dergelijke vraagstukken worden vrijwel alleen in essayvorm of in artikelen in krant of weekblad naar voren gebracht. Het Nederlands, zo valt uit die litera- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||
tuur in ieder geval samen te vatten, lijdt aan een gebrek aan prestige. Iedereen die in de grote wereld wil meedoen, richt zich (vrijwel uitsluitend) op het Engels als (vermeende) toegangspoort tot de wereld. Een dergelijke houding zorgt naar onze mening voor gemakzucht ten opzichte van het onderhoud van onze taal op alle gewenste niveaus. Elke standaardtaal is uiteindelijk een gezamenlijk product van een taalgemeenschap, dat goed moet worden onderhouden, zoals alle taalgemeenschappen om ons heen maar al te goed beseffen. Dat geldt voor iedere burger, maar naarmate men meer betrokken is bij de taal en cultuur op hoger niveau, draagt men meer verantwoordelijkheid: kunstenaars, leraren, wetenschappers, beleidsmakers en tot slot de overheid, zij dragen een historische verantwoordelijkheid voor het wel en wee van hun taal en cultuur. De situatie wordt, het voorgaande in acht genomen, natuurlijk ernstig, als prestigeachterstand de landstaal haar eerste plaats op nationaal politiek niveau, in de wetenschap en in het bedrijfsleven zou gaan kosten. Als dat gebeurt - het bedrijfsleven en de wetenschap hebben daartoe al het voortouw genomen en de overheid volgt - dan kon de volgende keten van ontwikkelingen wel eens gaan plaatsvinden:
Dit scenario - het is aardig om het even te zeggen - doemt als rampscenario op in de gesprekken over het Afrikaans in de huidige situatie. Immers, een taal moet de volgende gebieden volledig kunnen bedienen:Ga naar eind4.
Daar troost men zich vooralsnog met de gedachte dat het Afrikaans zo'n 6 miljoen moedertaalsprekers kent tegen het Engels 3 miljoen, en daarbij mogen we (nu) nog een 10 miljoen T2-sprekers van het Afrikaans tellen. Men wil erop vertrouwen dat het verleden en de gehele infrastructuur in de communicatie mensen dwingen om Afrikaans te blijven leren, al is de uitkomst nooit te berekenen en is een achteruitgang, zeker op T2-gebied, een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. Wij spreken wat het Nederlands betreft over een taalgebied van 21 miljoen Nederlandssprekenden met een al eeuwen bestaande volwaardige standaardtaal. Onze positie is in vergelijking met die van het Afrikaans riant te noemen, ware het niet dat de Nederlanders ook zélf behoorlijk roet in het eten gooien. Een voorbeeld: het beeld van de eenrichtingsgrenzen is in zoverre een spookbeeld, dat men er onwillekeurig al naar handelt. Het is dus van belang beleid niet te begrensd uit te stippelen en zoals men in Nederland en Vlaanderen (op alle niveaus overigens) dikwijls doet, maar meteen te beslissen dat buitenlanders niet geïnteresseerd zijn in andere talen en ‘wij’ wel, dat wij beter begrepen denken te worden als wij andermans taal (goed dan wel slecht) spreken,Ga naar eind5. de aan taal gebonden kunsten minder naar buiten brengen,Ga naar eind6. werknemers van grotere bedrijven en promovendi onder druk zetten hun stukken in het Engels te schrijven, desnoods ten koste van de kwaliteit.Ga naar eind7. Bovendien verengen wij het begrip ‘buitenland’, zonder daar altijd goede redenen voor te hebben, tot de Angelsaksische buitenwereld - zie de recente Cultuurnota -, met alle politieke en economische gevolgen van dien: politiek gezien is de Amerikaanse blik op de wereld al gauw kritiekloos de onze, wetenschappelijk gezien komt deze culturele horigheid naar voren in de vrijwillige inperking van de literatuur op de universiteiten tot literatuur die in het Engels vertaald is of in dat taalgebied gekend wordt.Ga naar eind8. Op het vlak van handel en industrie doemt het gevaar dat men alles in het kader van export gaat zien, zelfs het eigen taalgebied, waardoor wij als het ware de buitenlanders van onszelf worden. De opschriften van de winkels, gebrekkig Engels of niet, de verplichting die grotere bedrijven (Shell bijvoorbeeld) aan hun mensen opleggen Engels te spreken of te schrijven, de opkomst van de Engelstalige reclameboodschappen: we bieden onszelf bijna aan om ons te verlossen van het Nederlands. Dat is minder verstandig dan het lijkt: het brengt ons geen extra respect, het brengt een breuk in een cultuurgebied dat het ook van continuïteit moet hebben, het doet ons niet verstandig zoeken naar de optimale, geëigende wegen om waarachtig internationaal te zijn en maakt ons qua taal en cultuur tot tweederangs burgers. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||
Een andere houdingHoe moeten wij ons nu hiertegenover opstellen? Waar moeten wij beginnen? Het is een vraag die dikwijls gehoord wordt als sombere overwegingen de overhand krijgen: de overheid, het onderwijs en vooral het onderzoek, het bedrijfsleven en vooral de reclamewereld, ‘ze’ maken zich allemaal schuldig aan taalverloedering en wat dies meer zij. Wat kun je daar nog tegen doen? Soms leiden dergelijke verzuchtingen nog tot een woedende brief, geschreven aan een schender van onze taal, tot een klemmend betoog in een brief aan de overheid - en dat moet wellicht ook. Het kan helpen en opluchten, maar het lost weinig op, zeker als zo'n brief nog de ergernis van de betrokkenen oproept. Hoe goed bedoeld ook, hoe effectief het soms ook is, van een vereniging als het ANV mag worden verwacht dat de vinger aan de pols van de taalontwikkelingen wordt gehouden en dat daarbij vanuit een ruimere, een langetermijnvisie wordt geopereerd. Stap voor stap moeten wij een proces op gang helpen brengen, dat de Nederlandssprekenden een normaal gevoel van eigenwaarde geeft, zónder krampachtige overdrijving, mét de overtuiging dat wij onszelf en onze samenleving schaden als wij het belangrijkste verbindingsmiddel tussen ons laten verkommeren. | |||||||||||||||||||||||||
BlikverbredingIn het tweede deel van het beleidsplan wordt in een betrekkelijk willekeurige volgorde een aantal problemen geschetst en wordt gepoogd nieuwe benaderingen en vooral een andere houding ertegenover te formuleren. Maar om te beginnen moeten wij, als geconstateerd is dat de grenzen onze taal in de weg zitten, zélf ruimer leren denken, minder begrensd. Dé manier om de grenzen te overschrijden is door onze taal- en cultuurpolitiek een bredere context te geven, door ons in ons denken daarover in toenemende mate te richten op Nederland, Vlaanderen én zuidelijk Afrika, alsmede Suriname en de Nederlandse Antillen en Aruba, Nederduitse gebieden pal over de grens, Noordwest-Frankrijk. Ook andere gebieden, waar grote emigrantengemeenschappen van Nederlandssprekenden zijn (Australië, Amerika), zouden daarin steeds meegenomen moeten worden. Het is zaak ook de handel ervan te overtuigen dat een dergelijke naar buiten gerichte houding allesbehalve schadelijk is voor onze handelspositie! Deze blikverbreding helpt ons een begrenzing weg te halen die wij onszelf te veel opleggen en die onnodige barrières opwerpt. Dit bewustzijn kan zich op alle gebieden manifesteren en kleurt dan ook het beleid dienaangaande vanzelf iets anders in. Eigenlijk is dit een stap, die, om het maar eens anders te zeggen, onze taal- en cultuurattitude op buitenlands niveau brengt en begrijpelijker maakt voor de andere taalgemeenschappen in Europa en elders. Als vereniging moeten wij zien hoe wij in het kader van het geschetste uitgangspunt kunnen meewerken aan verbetering van onze houding jegens onze eigen taal, in een ander tijdsgewricht dan de tijd van de nationale staten, waarin weliswaar de subculturen verschilden, maar de vigerende cultuur overzichtelijk was. De veranderde samenstelling van de bevolking in ons taalgebied vraagt om andere benaderingen en biedt nieuwe kansen aan de taal. De taak die wij ons moeten stellen, is om vanuit een steeds beter en bijgewerkter beeld van de huidige maatschappij, vanuit de vreugde één taal te delen te handelen. |
|