Losgebroken bevrijding
‘Bij de inval der Teutoonse horden was ik nog geen volle vier jaar oud en bij het binnentrekken der Angelsaksische bevrijders nauwelijks acht.’
De oudere man vertelt de herinneringen van het kind aan de oorlog maar hij vult die aan met allerhande informatie die hij in zijn latere leven verzamelde, én met allerhande commentaar. Het jongetje beleefde de oorlog voornamelijk in de geruststeilende aanwezigheid van zijn grootvader: ‘een reus van een vent, meer dan 1,85 meter groot en bijna 110 kilogram zwaar’. Dat ‘monument’ van een grootvader wou niet gaan vluchten voor de oprukkende Duitsers. ‘We zijn niet bang, hè, Bompa,’ aldus de kleine Rieke, ofte Heinrich, zoals de bij de grootouders ingekwartierde soldaat Fritz hem noemde.
De verteller herinnert zich nog heel goed de inval van de Duitsers. ‘Zij trokken gedisciplineerd en alert maar rustig voorbij in de richting van het gemeentehuis,’ schrijft hij. De ‘Canadese gladiatoren’ daarentegen waren tijdens hun ‘glorierijke intrede (...) veel minder rustig en gedisciplineerd dan hun Duitse voorgangers’.
‘De bevrijding was voorwaar losgebroken,’ noteert Nauwelaerts. Die zin van vijf woorden geeft precies weer wat er gebeurde. De intocht van de geallieerden was het begin van een verwarde, woelige periode. In de marge van de vreugde van de bevolking om de bevrijding uit vier jaar bezetting voltrokken zich vele drama's. De naoorlogse periode is niet de fraaiste uit de Belgische geschiedenis.
Het jongetje is getuige van allerlei ongewone gebeurtenissen die hij niet kan duiden. Uit een huis wordt de inboedel naar buiten gekeild, een ezelskar vol kaalgeschoren vrouwen wordt door kaalgeschoren vrouwen door het dorp getrokken... Het jongetje ziet de dingen gebeuren maar ze beroeren hem niet. Zoals eerder ook het bezoek aan enkele Duitse bunkers waar zwaar gevochten was, hem niet blijkbaar niet echt schokte. Maar de herinnering aan wat er te zien was, is wel heel scherp gebleven. ‘Een Duitse helm lag met de opening van de pot naar boven gekeerd. Binnenin bevond zich een bloederige brei, de haren en de hoofdhuid van een mens. Vliegen en ander ongedierte hadden er een geweldige kluif aan.’
In de nadagen van de bevrijding nam het volk het recht in eigen handen, met alle ellende vandien. Er waren allerhande bekenden waar ‘iets’ mee gebeurde. Met de ‘pronte, blije, goedlachse, rondborstige, vriendelijke jonge dame uit onze kennissenkring’, Maria Gilis, die leidster was bij de ‘Dietse Jeugd’, bijvoorbeeld.