| |
| |
| |
Taalpolitiek
Voertaal Nederlands?
• Marianne van Scherpenzeel / foto's Guido Logie
Op zaterdag 25 november 2000 hield het ANV een verbondsconferentie over taal en taalbeleid in de prachtige Statenzaal van het Hofcomplex in Dordrecht. Een historische plaats om te spreken over taal en taalbeleid, als we bedenken dat in die zaal ook de Dordtse Synode vergaderde - en wie ‘Synode’ zegt, zegt ‘Statenbijbel’, zegt de facto ‘taalbeleid voor onze Nederlandse taal’. Overigens was - ondanks de link met het verleden - het thema van deze conferentie helemaal aangepast aan onze tijd. De Werkgroep Taal en Taalbeleid, die de conferentie had voorbereid, wilde samen met de sprekers en de toehoorders nadenken over het volgende gegeven: ‘met de binnenkomst van Nederland en Vlaanderen in Europa is de noodzaak een samenhangend taalbeleid te hebben dat thuishoort in een evenwichtig staatsbeleid, alleen maar groter geworden’. Via een goede en pittige discussie over zorgvuldig afgewogen onderwerpen, die de burger kunnen aanspreken en verder brengen dan alleen maar wat kreten, wil de Werkgroep komen tot aanbevelingen.
Els Ruijsendaal, algemeen voorzitter ANV en voorzitter van de Werkgroep Taal en Taalbeleid, opende de conferentie en presenteerde het Beleidsplan Taal en Taalbeleid van de werkgroep. Ze ging kort in op de termen taalbeleid (dat overigens niet in Van Dale staat!), taalplanning - in Nederland zou dat facetbeleid heten - en taalpolitiek.
Volgens sommigen is taalbeleid een vies woord. Wat heet vies woord? Tengevolge van taalbeleid in het verleden zijn het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), de Nederlandse Taalunie (1980) en het Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland (1995), de voortzetting van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag van 1946, tot stand gekomen.
Volgens anderen is taalbeleid niet mogelijk: je hoort taalkundigen wel eens zeggen dat je taal niet kúnt regelen, dat taal zichzelf wel regelt. Maar lesgeven op school en doceren aan universiteiten in het Nederlands - tegenwoordig niet meer zo'n vanzelfsprekende keuze - is óók een vorm van taalbeleid!
Taalbeleid lijkt een veelomvattend begrip te zijn. Taalbeleid is overigens niet hetzelfde als puur defensief optreden, is niet zonder meer gericht tegen het Engels. ‘Het gaat niet om Engelse vlooien vangen’, zoals Ruijsendaal het met een mooi beeld zei. Taalbeleid heeft wél alles te maken met de stelling dat de eigen taal voor de leden van een taalgemeenschap het middel bij uitstek is om optimaal met elkaar te communiceren. Die taal moet beantwoorden aan de eisen van een taalgemeenschap, moet een adequaat en een eigen communicatiemiddel zijn.
Met de huidige schaalvergroting en internationalisering is er herbezinning nodig in maatschappelijk en cultureel opzicht. Als we kijken naar de situatie in het middelbaar onderwijs, naar de universitaire wereld, naar de handelswereld, dan kunnen we alleen maar besluiten dat het zaak is onze taal in optimale conditie te houden en in Europa onze eigen plaats in te nemen en daar past een welbewust taalbeleid bij. Het gaat om de wil van de taalgemeenschap. ‘Vensters moeten openstaan, maar de taal moet van ons blijven. In onze eigen taal kunnen wij alles zeggen, in het Engels of het Frans zijn wij tweederangsburgers. Receptieve talenkennis, ja natuurlijk, maar het Nederlands is de landstaal op alle domeinen’, aldus Ruijsendaal in haar inleiding. En daarmee was de toon gezet.
| |
De ruige praktijk van de tweetaligheid
Huig Bunk, gewezen voorzitter
Huig Bunk
van de Werkgroep (destijd Werkgroep Taalgebruik geheten), behandelde in zijn lezing Ontmoeting van twee taalgebieden - de praktijk op enthousiaste wijze
| |
| |
een aantal schrijnende feiten. Aan de hand van transparanten liet hij het publiek mee genieten van voorbeelden van slecht Nederlands en van Franstalige bevoordeling in een tweetalige omgeving. Hij hekelde bijvoorbeeld de volgorde bij tweetalige straatnaambordjes en aankondigingen in Brussel, waar volgens hem de volgorde steevast Frans-Nederlands is, maar evengoed hekelde hij het Engels in ons eentalige - Nederlandstalige - gebied. Heel wat onnodig Engels kwam aan bod, variërend van een ‘Mission Statement’ van het Nederlands Bijbelgenootschap tot ‘bake off croissants’, hoewel Bunk gelukkig ook een mooi Nederlands alternatief voor dat laatste kon tonen, eveneens uit de praktijk: ‘warm aanbevolen: broodjes om zelf af te bakken’.
Kortom, het was het verslag van de dingen waar de Werkgroep zich de laatste tien, vijftien jaar mee bezig heeft gehouden: individuele acties, die in België vooral de strijd tegen de ondemocratische verfransing en het naleven van de taalwetten betreffen, en in Nederland vooral de verengelsing. Incidenteel zijn er vanuit de Werkgroep brieven gestuurd, al dan niet in samenwerking met het ANV-bestuur, naar beleidsinstanties of politici om hen te wijzen op misstanden, gevaren of desinteresse van hun kant.
| |
Taalpolitiek - taal en politiek - in de Nederlandse situatie
Eimert van Middelkoop (lid van de Tweede Kamer voor de GPV) sprak onder de titel Taalpolitiek in Nederland over zijn inzet voo Huig Bunk ving. Hij
Eimert van Middelkoop
zette - taalpolitiek - een en ander voor de toehoorders op een rijtje.
Zo'n tien jaar geleden is Van Middelkoop begonnen met aandacht te vragen voor de positie van de Nederlandse taal. Het kan wel zijn dat we het normaal vinden dat het Nederlands de taal is van onze gemeenschap, maar in de Grondwet was een bepaling over het gebruik van de Nederlandse taal niet te vinden, met andere woorden: er ontbrak een ‘taalgrondrecht’. Wel was - elders - bepaald dat het Nederlands de taal in de administratie was (KB van 4 juni 1830; Algemene Wet Bestuursrecht).
In 1995 heeft Van Middelkoop samen met collega Koekkoek (Christen Democratisch Appel), hoogleraar staatsrecht, een poging gedaan om in de Grondwet een bepaling over taal te doen opnemen die inhoudt dat de bevordering van het gebruik van de Nederlandse taal een voorwerp van zorg is van de overheid. De voorgestelde bepaling is geformuleerd als zorgplicht van de overheid. Die past uitstekend te midden van de andere zorgplichten van de overheid in hoofdstuk 1 van de Grondwet, dat handelt over grondrechten. Een sociaal grondrecht veronderstelt het klassieke grondrecht, de vrijheid, om het Nederlands te gebruiken. Want hoe zou de overheid het gebruik van het Nederlands kunnen bevorderen zonder de vrijheid van dat gebruik te beschermen? Het sociale grondrecht dient ook als basis voor een wettelijke regeling van het gebruik van het Nederlands in de rechtspraak, bijvoorbeeld in de Wet op de rechterlijke organisatie. De Tweede Kamer heeft echter het initiatiefvoorstel verworpen (april 1997).
Grappig detail in Van Middelkoops verhaal: zijn inzet voor de Nederlandse taal heeft hem allerlei scheldnamen opgeleverd, gaande van purist tot malloot - maar dat men rekening met hem houdt, is een feit. Bij het stellen van vragen in de Kamer gebeurt het nogal eens dat er een ‘woordje buitenlands’ gebruikt wordt; in dat geval vraagt men aan Van Middelkoop al bij voorbaat excuus. Met andere woorden: men ‘zondigt’, maar men is zich er tenminste van bewust! Van Middelkoop constateerde overigens dat de discussie de laatste jaren minder over het Nederlands, maar meer over streektalen gaat met het toenemende bewustzijn van groepen die bijvoorbeeld het Nedersaksisch, het Limburgs enzovoort promoten - wellicht onder invloed van het Europees Handvest voor streektalen of talen van minderheden (of liever: minderheidstalen) van 1992.
Van Middelkoop besloot zijn verhaal met een pleidooi om de activiteiten voor taalbescherming te bundelen en naar het voorbeeld van het meldpunt voor discriminatie - iets als een meldpunt voor taaldiscriminatie in het leven te roepen of zelfs een ombudsman aan te stellen. Het zou goed zijn als een dergelijk initiatief een ‘schandpaalkarakter’ zou hebben, omdat dat het effect ervan zou vergroten.
| |
Europa
Marianne Thyssen (Europarlementslid
Marianne Thijssen
voor de Christelijke Volkspartij) behandelde in Het Nederlands in ‘Europa’ onze taal in samenhang met de andere officiële talen in Europa en wees erop dat het gaat om gelijke rechten en gelijke talen. Er bestaan dus geen ‘minderheidstalen’ tegenover ‘meerderheidstalen’. De hoofdlijnen van haar betoog zijn als volgt samen te vatten: wat zijn de actuele regels?; worden die regels toegepast?; is er onrust op het taalfront? (oftewel: zijn er bedreigingen?); wat is huidige situatie en wat brengt de nabije toekomst en
| |
| |
in welke mate kunnen we die toekomst zelf actief voorbereiden in plaats van passief af te wachten?
Voor de regels verwees Thyssen naar artikel 290 (voorheen art. 217) van het Europees Verdrag, waarin de regeling van het taalgebruik bepaald wordt. [Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen: ‘De regeling van het taalgebruik door de instellingen van de Gemeenschap wordt, onverminderd de bepalingen van het reglement van het Hof van Justitie, door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.’]
Het taalgebruik wordt dus geregeld door de Raad - dus niet door de Commissie, niet door het Parlement - met instemming van allen en het feit van die unanimiteit is heel belangrijk, aldus Thyssen. Het is zo dat volgens de verordening van 1958 elk van de officiële talen van de lidstaten ook een officiële taal voor Europa is en een werktaal - met daarbij de kanttekening ‘voorzover ze dat gevraagd hebben’. Voor het Luxemburgs (Letzeburgisch) en het Iers is dat label ‘officiële taal’ bijvoorbeeld niet gevraagd. Een probleem is wel dat in 1958 niet echt gedefinieerd werd wat ‘werktaal’ nu eigenlijk precies is...
De situatie in Europa nu is dat alle officiële documenten worden vertaald in de elf officiële talen. De burgers hebben het recht vragen te stellen in hun eigen taal en moeten antwoord krijgen in hun eigen taal in hun contact met de overheid. Die talen zijn: het Deens (DA), het Duits (DE), het Grieks (EL), het Engels (EN), het Spaans (ES), het Fins (FI), het Frans (FR), het Italiaans (IT), het Nederlands (NL), het Portugees (PT) en het Zweeds (SV).
Volgens de regels is het Nederlands dus een officiële taal en een werktaal. En de praktijk? Die valt best mee, vindt Thyssen. Ze gaf kort de taalsituatie weer in de Raad, de Commissie en het Parlement. Dat er in de Raad van Ministers op ambtelijk niveau niet wordt gewerkt met alle talen, is logisch: daar werken diplomaten met 2 of 3 talen, wordt er desnoods getolkt als er ‘technici’ uit de administratie dossiers komen toelichten - dat zijn dingen die in de dagelijkse praktijk gemakkelijk op te lossen zijn. Maar in het Parlement, de democratische instelling bij uitstek, worden alle officiële documenten vertaald en zijn ze in alle talen beschikbaar; rapporten en amendementen worden in het Nederlands vertaald en in officiële vergaderingen wordt er simultaan getolkt. Dat betekent: vertalen uit elf talen naar elf talen.
Praktisch betekent dat dat er zo'n 400.000-500.000 pagina's tekst geproduceerd worden; er zijn 500 ambtenaren-vertalers en 200 ambtenaren-tolken (plus nog eens een grote groep freelance tolken). Dat kost geld, veel geld: voor het Parlement maakt ‘taal’ 35 procent van de totaalkosten uit; voor de Raad, de Commissie en het Parlement samen gaat 25 procent van de huishoudelijke kosten naar taaluitgaven.
Waarom is er regelmatig kritiek op het talenregime? Bij elke uitbreidingsgolf is er een soort van ‘opstand’ en draait het om de vraag ‘nog meer talen?; dat is niet meer houdbaar!; dat is toch ook niet nodig?’ Dat was het geval bij de uitbreiding eind jaren 70 toen Engeland, Ierland en Denemarken erbij kwamen, dat was ook zo bij de volgende uitbreidingen in 1982 en in 1994. Bij de volgende uitbreidingsgolf zal dat weer zo zijn: 11 landen staan klaar om lid te worden - dan gaan we naar 22 talen!
Thyssen gaf toe er zelf nog niet helemaal uit te zijn hoe men dat moet oplossen. Aan de ene kant is zij gevoelig voor het idee dat ze heeft verwoord als volgt: ‘Als we talen laten “vallen” en als Europese burgers merken dat hun taal een “tweederangstaal” is, voelen ze zich “tweederangsburgers.”’ Aan de andere kant vraagt ze zich toch af of we het principe van de gelijkwaardigheid niet moeten opgeven en moeten werken met een asymmetrisch stelsel, waarbij iedereen wel zijn eigen taal spreekt, maar waarbij er niet meer rechtstreeks van elke taal naar elke taal vertaald wordt; waarbij er bijvoorbeeld gewerkt wordt met technische oplossingen als een ‘brugtaal’. Het systeem moet betaalbaar en organiseerbaar blijven.
| |
De Nederlandse Taalunie (NTU)
Prof. dr. Toon Hagen (voorzitter van de Raad voor Taal en Letteren van de Nederlandse Taalunie, Open Universiteit Heerlen) gaf inzicht in De taalpolitieke opstelling van de Nederlandse Taalunie. Hij legde op duidelijke wijze uit hoe de NTU
Toon Hagen
functioneert: de taalpolitieke opstelling van de NTU wordt bepaald door het Comité van Ministers (bestaande uit de ministers of staatssecretarissen van Onderwijs en Cultuur uit Nederland en Vlaanderen); de parlementaire controle wordt uitgevoerd door de Interparlementaire Commissie (IPC), een commissie die samengesteld is uit parlementariërs uit Nederland en Vlaanderen. De Raad voor Taal en Letteren, met als voorzitter de Nederlander Hagen en als ondervoorzitter de Vlaming Beheydt, vertegenwoordigt het brede maatschappelijke veld en adviseert gevraagd én ongevraagd het Comité van Ministers. Dan is er ten slotte nog het Algemeen Secretariaat van de NTU dat het beleidsvoorbereidende en beleidsuitvoerende werk verricht. Het kernstuk bij dat alles is: de gemeenschappelijkheid van het beleid. Nederland en Vlaanderen hebben zich er in 1980 immers toe verbonden een gemeenschappelijk beleid te voeren op het gebied van de taal en letteren.
| |
| |
Hagen overliep vervolgens de 20 jaar activiteiten en constateerde dat de NTU in die periode andere accenten is gaan leggen. Aanvankelijk lag het accent op corpusplanning: lexicon (Woordenboek der Nederlandsche Taal, vertaalprojecten), grammatica (Algemene Nederlandse Spraakkunst), spelling, terminologie - zeg maar de codificatie van de taal. Van corpusplanning is de NTU geëvolueerd naar statusplanning, en gaat het, zeg maar, om het prestige van de taal. Het standpunt van de NTU zou men kunnen verwoorden als volgt: ‘Het Nederlands moet een volwaardige taal zijn die de spreker moet gebruiken in alle domeinen. Statusplanning heeft niet alleen betrekking op het Nederlandse taalgebied, maar moet ook beschouwd worden in Europees verband en nog ruimer (Neerlandica extra muros).’
Puntsgewijze bracht Hagen een aantal interessante zaken onder de aandacht, die soms een wat ander, genuanceerder licht wierpen op het thema van de conferentie, zoals bijvoorbeeld de uitspraak dat het Engels niet de ‘kopzorg’ van de NTU is. En waarom niet? Omdat woordenschat een open verzameling is en als dusdanig een speciale positie heeft. Bij al die Engelse woorden - binnen bepaalde proporties althans - gebeurt namelijk precies hetzelfde als vroeger bij het Frans (18e eeuw) en nog vroeger bij het Latijn: al die leenwoorden hebben op geen enkele wijze de structuur van het Nederlands aangetast. De Engelse woorden worden gewoon opgenomen in de Nederlandse syntaxis en in het morfologische systeem van het Nederlands: de tijden van het werkwoord faxen zijn Nederlandse tijden: faxen, faxte, gefaxt. Met andere woorden: men laat het systeem van het Engels voor wat het is, neemt de woorden over en past die aan aan het Nederlandse taalsysteem. Men moet de aandacht richten op de functies, niet op die woordjes.
Ook Hagen stipte het tere punt van het onderwijs aan. Zijn standpunt: de overheid moet regels stellen ten aanzien van de moedertaal in het onderwijs - en dat geldt niet alleen voor het universitaire onderwijs (men denke aan Ritzen), maar ook voor het voortgezet onderwijs. Momenteel zijn er in Nederland verschillende scholen die tweetalig (Engels/Nederlands) onderwijs geven: de vakken aardrijkskunde, geschiedenis, biologie bijvoorbeeld worden in het Engels gegeven. Voor de universiteiten is er een zogenaamd ‘taalprotocol’, maar volgens Hagen is dat zo zacht als boter. Er moet duidelijk bepaald worden dat de eerste fase van het hoger onderwijs in het Nederlands gegeven moet worden en dat er maar in zeer beperkte uitzonderingen in een vreemde taal gedoceerd kan worden (in masterprogramma's mag er misschien wat meer).
Met betrekking tot Europa ziet Hagen voor de NTU als intergouvernementeel orgaan een speciale rol weggelegd: de NTU moet - bijvoorbeeld door ongevraagd te adviseren met een rapport over het Nederlands in Europa - de discussie over het taalstatuut van de Europese Unie aanzwengelen. In de bureaucratische omgeving van Luxemburg en Straatsburg kan het Engels de werktaal worden. Hagens stelling: kiezen voor het Engels - als Germaanse taal - is de bescherming van het Nederlands.
| |
Democratische noodzaak
Prof. dr. Ludo Beheydt (Universiteit van Louvain la Neuve en Universiteit Leiden) huldigde in zijn lezing onder de titel Taalbeleid als democratische noodzaak de stelling dat als we het
Ludo Beheydt
Nederlands niet officieel en politiek verdedigen, het Engels de positie van het Nederlands zal overnemen. Nu al staat een elitaire eurocratie te trappelen om het Engels, het Frans en het Duits als enige talen voor het Europese beleid in te voeren. Als dat gebeurt, wordt er een democratisch deficit geschapen waardoor al wie niet één van deze drie talen als moedertaal heeft tot tweederangsburger wordt gedegradeerd. Alleen een ferm taalbeleid kan die funeste neerwaartse spiraal in de functionaliteit van het Nederlands tegenhouden.
Beheydt adstrueerde deze stelling met wat feitenmateriaal. Hij noemde het voorbeeld uit het tijdschrift ‘The Economist’ waarin er gepleit werd voor een grondwet in 3 talen: het Engels, het Frans en het Duits. De reacties op dat voorstel waren nogal negatief. Volgens Beheydt heeft het echter geen zin om aan stemmingmakerij te doen en te spreken over ‘de teloorgang van het Nederlands’. Je kunt de zaken beter pragmatisch aanpakken. Kijk naar de positie van het Nederlands - voorlopig mag je onze taal nog rekenen tot de ‘veilige’ (niet-bedreigde) talen. Het Nederlands heeft een groot aantal sprekers, het is een taal die als socialisatietaal gebruikt wordt (dat wil zeggen: een taal waarin je je kinderen opvoedt), het is een taal die ‘overheidssteun’ krijgt (dat wil zeggen: er wordt geregeerd in die taal, die taal wordt administratief gebruikt) en het is ook onderwijstaal. Het Nederlands heeft de vanzelfsprekendheid als moedertaal gebruikt te worden. Het is duidelijk dat dat zo moet blijven, stelde Beheydt.
Hij hield vervolgens een pleidooi voor onderwijs in het Nederlands en noemde het promoten van de tweetalige scholen een onverstandige keuze: omdat het elitevormend werkt en omdat het taalverarmend werkt. Hij waarschuwde voor een ‘doordrukeffect’: als je bepaalde vakken in het Engels gaat geven, heb je de terminologie niet meer
| |
| |
beschikbaar in het Nederlands om over dat vak te praten en later om over dat vak onderwijs te geven. Een dergelijk proces zal het Nederlands tot een taal maken die alleen nog voor huis-, tuin- en keukendoeleinden gebruikt wordt. Het is zaak goede ingenieurs enzovoort op te leiden in de moedertaal en niet in die internationale taal die je ‘bad English’ zou kunnen noemen.
De allesoverheersende factor bij dit hele verhaal is volgens Beheydt de taalattitude van de Nederlandse taalgemeenschap. Als de taalwil verslapt of zelfs ontbreekt, verdwijnt het Nederlands. Als dat niet zo is, is er hoop. De politici kunnen alleen maar volgen.
| |
Nederlands, de taal van gans het volk
Prof. dr. Abram de Swaan (Amsterdam School for Social Science Research) wist aan het eind van de middag zijn publiek op het puntje van zijn stoel te krijgen met een titel Waarom dit in het Nederlands is, en niet in het Engels of het Esperanto. Hij legde uit dat
Abram de Swaan
als hij deze titel zou moeten vertalen, je een vreemde paradox zou krijgen - dat heb je nu eenmaal met zelf-referentiële zinnen...
Na deze ‘joke’ werd het pure ernst - en ging het vooral over het Nederlands, de taal van veel: rechtstaal, bijbeltaal, onderwijstaal enzovoort. De Swaan noemde de sprekers van dat Nederlands ‘jaloerse minnaars’: ‘We doen niets liever dan kwekken, maar we kwekken niet allemaal op dezelfde manier’. En daarmee sprak hij over taal als sociale marker, taal als identiteitskaartje; en zo kwamen sociolecten en verholen klasse-aspecten en prestige-aspecten om de hoek kijken. Hij noemde als voorbeelden van verschillende soorten taal nog groepstaal als voetbaltaal, jongerentaal en tienertaal - allemaal ook regelgestuurd - en paste de bekende uitdrukking ‘de taal is gans het volk’ (Ferdinand Snellaert: ‘De Tael is gan(t)sch het Volk’) aan tot ‘de taal is van gans het volk’.
En vervolgens bracht De Swaan voor mijn gevoel iets heel belangrijks in het midden, iets wat we als toehoorders die middag nog niet gehoord hadden: het plezier dat je kunt beleven aan het Nederlands, het lol hebben in de Turk die Nederlands spreekt, in de Marokkaanse voetballertjes met hun Nederlands - kortom: ieder praat zoals hij gebekt is: het zijn allemaal varianten van het Nederlands, het is geen ‘verkeerd’ Nederlands.
De Swaan is geïnteresseerd in de plaats van het Nederlands in de wereldsituatie (één van de 5000 talen). Hij voelt dat het Nederlands onder druk staat van het Engels, denkt overigens dat het Nederlands wel aardig veilig is, maar verzuchtte evengoed: ‘alleen moeten we dat tweetalige onderwijs in de gaten houden!’ Om zijn bekommernis wat meer gewicht te geven, gebruikte hij de prachtige beeldspraak: ‘Nederland loopt nog niet onder, maar we moeten toch oppassen dat niet de zee van de wereldtalen de binnenwateren binnendringt.’
En als we nog even verder kijken dan onze neus lang is, en de positie van het Engels op wereldniveau overschouwen, kunnen we op grond van de situatie in Zuid-Afrika (11 talen) en India (17 talen) concluderen dat men zich daar niet heeft kunnen bevrijden van het Engels: ‘hoe meer talen, hoe meer Engels.’ Ook in Europa zal het naar het Engels toegaan, maar van ‘indirecte toestanden’ (werken met een brugtaal, zoals het voorstel-Thyssen) wil De Swaan niet horen. Hij blijft hameren op een goede beheersing van het Nederlands. Vanuit zijn praktijkervaring met het begeleiden van buitenlandse en Nederlandse promovendi constateert hij dat zijn studenten in de antropologie en de sociologie, ook de Nederlandse, graag in het Engels schrijven: ‘Het is net vrijen met een opblaaspop: het gaat altijd goed! Maar als ze Nederlands moeten schrijven, is het ploeteren: ze kennen die taal te goed. In het Engels weten ze niet goed wat ze schrijven.’ Met die uitspraak zette De Swaan zijn gehoor wel even aan het denken!
| |
Het publiek aan het woord
In de forumdiscussie, geleid door Jan Kits Nieuwenkamp, kwamen de besproken thema's nog eens aan bod. Het publiek nam standpunten in die varieerden van de eis ‘ALLE onderwijsniveaus in het Nederlands’ en ‘algemene strijd voor de ontengelsing van het Nederlands’ (o.a. tegen de reclame in het Engels op radio en tv) tot een nuancering in het gebruik van een woordje buitenlands (onderscheid tussen noodzakelijk of onmisbaar Engels aan de ene kant en ongewenst Engels, Nederengels, aan de andere kant). Uiteraard kwam er van de kant van de Stichting Natuurlijk Nederlands bijval voor het idee van Van Middelkoop om een meldpunt taaldiscriminatie in het leven te roepen. Van Middelkoop heeft in dat verband trouwens toezeggingen gedaan. En ten slotte werd er ook nog gesuggereerd het Esperanto als mogelijke ‘brugtaal’ in Europese context te overwegen.
Het feit dat er zo geanimeerd gediscussieerd werd, bewijst dat deze middag nuttig besteed was. Het besprokene kan vervolgens dienen als opstapje naar een ruimere conferentie in de toekomst die rond dit thema Taalbeleid georganiseerd wordt. Als locatie voor zo'n conferentie werd de Brakke Grond gesuggereerd, alvast ook een symbolische plaats!
|
|