Gij ziet toch dat ik druk doende ben
In mijn jeugd ben ik jarenlang achtereen met vakantie in Zuid-Limburg geweest. Soms bezochten we Voeren. Ik herinner me nog dat we met autopech aan de kant van de weg stonden. Niemand kon of wilde ons de weg naar een garage wijzen. De streekbewoners trokken een
Walen hadden de Nederlandse plaatsnamen van de borden gehaald.
scherm op. Ze wilden niets met buitenstaanders te maken hebben. Ze deden of ze ons niet verstonden. Je zou toch denken dat mensen die zo dichtbij de grens wonen, de taal zouden spreken. Trouwens, de Voerstreek hoort toch bij Limburg? Zouden ze daar nu echt geen Nederlands verstaan of waren ze alleen maar wantrouwig tegen buitenlanders? Maar Duitsers in de grensstreek spreken wel een mondje over de grens. Ik stond voor een raadsel.
Mijn ouders zeiden dat die afstandelijkheid van de Belgen te maken had met de taalgrens. Taalgroepen hadden ruzie met elkaar en gingen op de vuist om hun gelijk te halen. De Voerenaars hadden schoon genoeg van die indringers die op sensatie uit waren.
Dat is alweer even geleden. De laatste tijd is het vrij rustig in de Voerstreek. Zelfs de media laten de streek links liggen. Hoewel, op de dag dat wij Broers interviewden, spookten alweer enkele cameraploegen door de velden op zoek naar prominenten.
Toch verwachtte ik dat de bewoners van de Voerstreek nu anders tegen ‘buitenlanders’, dat wil zeggen mensen die niet uit de streek komen, zouden aankijken. Het landschap was niet veranderd. Het is groen en stil in de Voerstreek. Net als vroeger is het rustig op straat en zijn de wegen nog smal en slecht. Je kunt je niet voorstellen dat ooit in die groene weilanden mensen met elkaar op de vuist zijn gegaan en dat de Rijkswacht harde maatregelen moest treffen om de strijdende partijen te scheiden en zo een bloedbad voorkomen kon worden.
Al gauw had ik in de gaten dat het landschap niet het enige was dat niet veranderd was. Voerenaars moeten nog steeds niets van buitenstaanders hebben. Vreemdelingen zijn niet geliefd en worden benaderd met wantrouwen en op veilige afstand gehouden. Als je de weg niet weet en geen Voerens spreekt, staat je een zware klus te wachten als je de weg vraagt.
Ik heb een aantal mensen de weg naar de VVV gevraagd. Het duurde even voor ik iemand vond die me op weg kon helpen. Een schilder, die volgens de reclame op z'n auto uit Teuven kwam, mompelde dat hij alleen maar Engels sprak. Het Nederlands, Frans en Duits was hij niet machtig. En nee, hij kende de weg niet in de Voerstreek.
Andere bouwvakkers kwamen uit Aubel en haalden hun schouders op. Zij wisten wel dat de buurman een ‘flamand’ was. Misschien kon die man uitkomst bieden. Ze sisten me nog wel toe dat ik niets in de streek te zoeken had, als ik geen Frans sprak. De aangewezen buurman was bezig met een vorkheftruck pallets op een vrachtwagen te laden. Toen hij even stopte, stelde ik hem m'n vraag. ‘Ge ziet toch dat ik druk doende ben en dat ik u niet kan helpen.’ Daarna gaf hij weer gas en begon nors herrie te produceren. Dat schoot dus niet op.
Op de gok reden we naar een ander dorp: Sint-Pieters-Voeren. Dat beloofde niet veel goeds. Walen hadden de Nederlandse plaatsnamen van de borden gehaald. Een oude gezellige man was in z'n voortuintje aan het scharrelen, sprak Nederlands en wist nog de weg ook. Ik kon die man wel zoenen. Toen ik hem op een verkiezingsbord wees en hem vroeg naar z'n mening over de verkiezingen, glimlachte hij breed en zijn ogen begonnen te schitteren: ‘Allemaal poppenkast, meneer, er verandert toch niets. Politici beloven veel en doen als het erop aankomt, weinig. Of ge nu door de hond of de kat gebeten wordt, gebeten wordt ge toch!’ Prompt ging hij over op het weer...
Voor de zekerheid hebben we ook nog even het postkantoor bezocht. De postbeambte was allerliefst. ‘Maakt u zich geen zorgen, meneer. Wij spreken wel Nederlands.’ Er stonden enkele Voerenaars te wachten. Ze hoorden Nederlands en vluchtten op een holletje het postkantoor uit.
(GTW)