een concurrentieel stelsel en in een ongewone en ongemakkelijke situatie. Daardoor werden opnieuw andere tekortkomingen zichtbaar. Het is pas na zes jaar Vlaamse Televisie Maatschappij (VTM, de eerste Vlaamse commerciële omroep, n.v.d.r.) en concurrentie van dat commerciële bestel dat de openbare omroep en zijn politieke voogden zich ongerust begonnen te maken over de dalende kijkcijfers en het krimpend marktaandeel. Van dan af zocht men naar een verdedigingsstrategie, naar middelen om uit de verstarring en de oriënteringscrisis te geraken en om de BRT-televisie (de Vlaamse openbare omroep, later BRTN, daarna VRT, n.v.d.r.) een krachtige publieke omroep te laten zijn. Dat betekende: een gezonde, weerbare, stabiele omroep met een maximale autonomie en een doorzichtige structuur. Maar van de BRT, over de BRTN naar de VRT van vandaag de dag werd een lange weg. De vorige Vlaamse regering (met Luc Van den Braude als minister-president en Erik Van Rompuy als mediaminister, n.v.d.r.) en de openbare omroep herdefinieerden de taak van die openbare omroep, regelden het statuut van de omroep en zijn personeel, markeerden de doelstellingen en legden de dotatie vast om die doelstellingen te bereiken. Door een minder bureaucratische opstelling en een klantgerichte aanpak slaagde de Vlaamse publieke televisie erin om het marktaandeel te verruimen naar ruim 30% in de voorbije periode.
Maar: het eigen gezicht sneuvelde in de jacht op zo hoog mogelijke kijkcijfers, op zo hoog mogelijke marktaandelen om de reclame- en sponsoringblokken te kunnen vullen. Het Reithsiaanse omroepmodel verflauwde verder waardoor de rechtvaardiging van een publieke omroep ongewild in het gedrang kwam.
We moeten vragen blijven stellen. Wat is een publieke omroep? Wat zijn de kernfuncties? Wat is de opdracht? Wat is het programmatische beleid? Wat is de toekomst ervan? Wat is de gepaste financiering en hoe wordt de democratische controle op de aanwending van de middelen geregeld?
Omdat men ervoor koos om de particuliere omroepen niet te laten participeren aan de public service-gedachte, is er voor de publieke omroep maar één weg: distinctie. De publieke omroep moet niet concurreren met de populariteit van de particuliere omroepsector. Hij moet, naar een wijs woord van wijlen Frans Verleyen (hoofdredacteur van het Vlaamse weekblad Knack, nvdr), ‘een geestelijk-politiek eiland in een van attracties verzadigde samenleving’ zijn. De vraag is niet of het zal gebeuren, maar wanneer het zal gebeuren. Pas dan is van een echt duaal bestel sprake.
Een lang antwoord om te zeggen dat een publieke omroep geen veredelde commerciële omroep kan zijn.
- Is distinctie niet een even moeilijk begrip als kwaliteit?
H.V.P.: Kwaliteit is een zeer moeilijk en relatief woord. Je moet de criteria bepalen waaraan iets moet voldoen om van kwaliteit te kunnen spreken. Een commerciële zender kan een kwaliteitsvolle zender zijn, anders zou hij het succes niet kennen dat hij kent. Een publieke omroep moet vanuit andere criteria een andere kwaliteit bieden.
Distinctie geeft meer aan waar het om gaat. Het gaat om onderscheid. Alleen op die manier kan er sprake zijn van een duaal bestel. Een bestel waarin de een de ander kopiëert of de loef probeert af te steken, is geen duaal bestel. Hooguit een pluriform bestel. Een duaal bestel is een bestel waar er keuze is, niet tussen hetzelfde, maar tussen iets anders. Daarom moet de openbare omroep anders zijn dan de particuliere.
- De openbare omroep moet dus geen geld zoeken bij de commercie?
H.V.P.: Dat zou voor mij de zuiverste oplossing zijn. Het is boeiend om een antwoord te zoeken op de vraag: hoe commercieel kan een publieke omroep zijn? Maar als men van een publieke omroep de taak en de opdracht duidelijk kan omschrijven, moet de overheid het geld daarvoor ter beschikking durven stellen. Op dezelfde manier als dat gebeurt voor universiteiten, voor bibliotheken, voor ziekenhuizen enzovoort. Dit betekent niet dat zo'n openbare omroep niet commercieel zou handelen. Ik bedoel: op de kleintjes letten. De publieke omroep hoeft geen bijkomende stroom van reclame- en sponsoringgelden te hebben. Als men er Europa bij betrekt, zou men dan niet kunnen zeggen dat men bezig is met concurrentievervalsing? Terloops: ik constateer dat de regionale televisie bij ons als eerste staat te drummen om overheidsgeld te krijgen.
- Is er in Vlaanderen een evolutie in positieve zin met de huidige liberale mediaminister Van Mechelen?
H.V.P.: Ik kan verwijzen naar zijn optreden als opposant destijds. (Zijn optreden voor hij mediaminister werd, n.v.d.r.) Er zijn de uitspraken die hij tussendoor links en rechts deed. En ten derde is er zijn enige tijd geleden gepubliceerde nota over mediabeleid. Ik constateer dat deze minister wel opener is tegenover de onderwerpen die op hem afkomen. Zaken die in de voorbije periode bleven liggen, worden nu aangepakt. Ik denk aan het radiogebeuren, de problematiek van de regionale omroepen en aan het opnieuw praten over de beheersovereenkomst met de openbare omroep. Ik moet voorzichtig zijn maar ik heb het gevoel dat hij taboeonderwerpen omzichtig durft aan te pakken en naar een oplossing te brengen. Bij de vorige minister was het omroepbeleid veeleer een beleid bin-