helemaal hetzelfde. De conclusie die ik daaraan toen in dat artikel verbond heeft, Guido Geerts niet helemaal goed weergegeven. Ik heb nooit gezegd dat Vlaanderen en Nederland twee taalgemeenschappen waren. Ik heb wel gezegd dat je binnen één taalgemeenschap meerdere communicatieve gemeenschappen kunt hebben. Dat betekent dat daar, waar er in de alledaagse informele communicatie binnen een taalgemeenschap een stevige grens loopt, taalgewoontes ontstaan die die talen doen divergeren. Ik had dus niet als stelling dat er twee taalgemeenschappen zijn, wél dat er binnen die ene taalgemeenschap meerdere communicatieve gemeenschappen zijn. Ik merkte dat veel van die Vlaamse cursisten die sub-standaardtaal die in Nederland gebruikt werd, vreemd vonden en daar veel dingen niet van begrepen. Die informele spreektaal was de hunne niet, en dat wilden ze ook niet. Ik heb van meetaf aan gesteld dat er nog veel stappen te zetten waren in de richting van de taaleenheid met het Noorden, maar ook dat dat zijn grenzen had. Guido Geerts stond toen bekend als iemand die vond dat er maar één norm was en dat daar op geen enkele manier van afgeweken mocht worden.
Je ziet op dit ogenblik heel sterk dat in het informele taalgebruik de divergentie tussen Vlaanderen en Nederland veel groter is dan in het gebruik van de standaardtaal. Als je de taal van de tv-soaps met elkaar gaat vergelijken, dan zie je hoe sterk verschillend dat is.
Het ‘Belgisch Nederlands’ van VRT-taalman Ruud Hendrickx blijkt met de regelmaat van een klok nogal wat commotie te verwekken. Wat zegt u over het Belgisch Nederlands?
T. Hagen: Als je goed begrijpt wat Ruud Hendrickx bedoelt, dan denk ik: dat is niet onverstandig. Ik heb het zo gezegd in Gent (Algemene Ledendag van de Orde van den Prince; zie Neerlandia 1999/4, red.): een groot gevaar voor de ontwikkeling van het Nederlands in Vlaanderen is dat dat Nederlands er toch een beetje zijn zondagse pak aanhoudt. Het is wat stijver, wat formeler. Hendrickx gaat het vooral om de vraag: welke taal moet je nu gebruiken in de meer informele domeinen. Hij is dan geen voorstander van dat echte ‘verkavelingsvlaams’, dat ‘tussentaaltje’. Hij zegt wel dat je in de meer informele domeinen in Vlaanderen een meer informele taal moet willen toestaan die meer Vlaamse kenmerken zal hebben. Ik denk dat dat zeer gewenst en nodig is. Anders legt men in Vlaanderen de lat te hoog. Dan zou iedereen in allerlei situaties aan de norm van het nieuws-Nederlands moeten voldoen, de VRT-standaard zoals die ook altijd door Eugene Berode (voorganger van Hendrickx als taalraadsman bij de VRT, red.) zeer strikt bewaakt werd. Hendrickx wil in het meer informele domein bepaalde concessies doen. Maar er zijn grenzen. ‘Goesting’ bijvoorbeeld niet, ‘resem’ wél. Het is natuurlijk heel moeilijk om die grenzen aan te geven. Ik heb dat in Gent het ‘slagersdilemma’ genoemd. ‘Slager, mag ik van u een ons ham?’ Of: ‘Mijnheer de beenhouwer, mag ik van u 100 gram hesp?’
Juist het aanvaarden van een aantal Vlaamse woorden doet ‘taalminnaars’ op opiniepagina's moord en brand roepen over het ontstaan van twee talen.
T. Hagen: Je moet dat niet overdrijven. Ik denk dat 80 tot 90% van onze woordenschat gemeenschappelijk is. Het gaat om niet zo verschrikkelijk veel woorden. Daarvan moet je zeggen: dat kan wél, dat kan niet. De taalgemeenschap peinst er niet over om een woord als fluisterasfalt op te geven voor ‘zeer open asfaltbeton’ of zoab. Het zou toch onzin zijn om te stellen dat de Vlamingen allemaal zoab moeten zeggen. Maar van die 10% woorden moet je wellicht aangeven wat kan en wat niet. Een taalgemeenschap voelt dat ook redelijk goed aan en als er dan een scheidsrechter nodig is, laat iemand als Hendrickx dat dan maar doen. Hij kan dan van binnen de VRT zeggen: ‘Ik hanteer het laatste woord in die zin.’ Nee, we spreken geen twee verschillende talen, absoluut niet. De kern van de taal is de grammatica, de syntaxis, en daar ben ik voor volstrekte eenheid. Dat zegt ook iemand als prof. Taeldeman: daar moet je naar eenheid streven. Maar bij woordenschat en uitspraak moet je wat ruimhartiger zijn.
De kern van de taal, de structuur van de taal zit in de grammatica. Je kunt nooit van twee verschillende talen spreken op basis van wat lexicale verschillen. Dat is schromelijk overdreven. Maar ja, taal is van ons. Iedereen heeft sterke meningen over taal.
U bent voorzitter van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren. Wat doet die Raad?
T. Hagen: Wij zijn het adviesorgaan voor het Comité van Ministers (van de Taalunie, red.), dus niet van de algemeen secretaris of zo. Dat Comité wordt bijgestaan in zijn eigen verantwoordelijkheden door enerzijds mensen uit de volksvertegenwoordiging - de Interparlementaire Commissie - en anderzijds de Raad. Die Raad is een orgaan met deskundigen op het gebied van taal en cultuur in brede zin dat de ministers adviseert over allerhande standpunten die de Taalunie zou moeten innemen. Het komt hierop neer dat de Raad zelfstandig kan adviseren over bepaalde onderwerpen. Het kan ook dat een onderafdeling een rapport maakt dat de Raad dan in discussie neemt en op basis waarvan hij advies uitbrengt. Het kan een uitvoeriger advies zijn, het kan ook zijn: wij bevelen aan om dat stuk zo over te nemen en die en die stappen te zetten. We zijn nogal druk in de weer geweest om een commissie op te richten voor spraaktechnologie. Er is een voorbereidende commissie geweest die daar een rapport over heeft gemaakt.
De laatste tijd hielden we ons bezig met de kwestie van het