[Nummer 5]
Vooraf
Leve het ‘Steenkolen’-Engels!
In de Vlaamse krant ‘De Standaard’ van 28 oktober jl. publiceerde de gewezen hoofdredacteur Manu Ruys een opmerkelijk opiniestuk onder de titel ‘Een vervlaamsing die ontspoort’. Aan de ene kant verdedigt de auteur het gebruik van het Engels als voertaal op een vierdaags internationaal colloquium aan de Universiteit van Leuven. Het Engels (‘Verschraald Engels’, schreef prof. L. Beheydt ooit) als lingua franca is volgens Ruys een onomkeerbare evolutie. Bovendien dreigt de verengelsing ‘ons volk niet te vervreemden van zijn taal’. Aan de andere kant neemt Ruys het toenemende gebruik van een tussentaal - ‘een Vlaamse streektaal’ - op de korrel want die vormt wel degelijk een bedreiging voor het Nederlands. De tweede gedachte zal slechts hier en daar op verzet stuiten. Prof. P.C. Paardekooper liet zich vorig jaar in hetzelfde dagblad (9 juli '96) in dezelfde zin uit. Hij schreef: ‘De vertraagde invoering van het ABN in Vlaanderen is uiterst nadelig voor de positie van het Nederlands. Het is in West-Europa iets ongehoords dat veel intellectuelen hun AB absoluut niet beheersen en zich regelmatig moeten behelpen met een type tussentaal.’
Men kan de vraag stellen wat Ruys bezielde om het Engels op een colloquium aan een Vlaamse universiteit goed te praten. Hij noteert wel dat het ‘best doenbaar’ zou zijn om lezingen in het Nederlands te houden en voor simultaanvertaling te zorgen, doch ‘dat almaar meer Nederlandstaligen liever het woord voeren in het Engels’.
Ik weet wel dat wetenschappers ervaren dat tien bladzijden in het Engels publiceren voor de loopbaan van groter belang is dan een boek in het Nederlands. Toch lijkt het me nog een hele stap om daaruit te concluderen dat men op internationale colloquia in eigen land zijn moedertaal moet laten varen. En hoe is het gesteld met de kwaliteit van dat Engels, in acht genomen dat men zo weinig respect opbrengt voor de eigen taal? ‘Steenkolen-Engels met Amerikaanse bijklanken’, zoals Ruys het uitdrukt? En komt dat taaltje de wetenschappelijke degelijkheid ten goede? Of is dit laatste van ondergeschikt belang?
Antwerpen heeft weer zijn jaarlijkse boekenbeurs - de 61ste! - in het Bouwcentrum achter de rug. Dit jaar stond Zuid-Afrika in de kijker, zijn officiële elftaligheid in het algemeen en zijn literatuur in het Afrikaans in het bijzonder. Het weekend van 8 en 9 november konden belangstellenden urenlang debatten volgen over beide onderwerpen. De zaterdag bleek dat de moderator van dienst (al te) gemakkelijk, niettegenstaande de aanwezigheid van tolken, naar het Engels overschakelde, omdat een paar panelleden, zoals de auteur en ANC-parlementariër Mongane Wally Serote, geen Afrikaans of Nederlands begrepen of spraken. Tijdens de pauzes kon men daarover bij het publiek heel wat gemopper horen.
Toen zich de zondag hetzelfde voordeed, riep men vanuit de zaal kordaat: ‘Afrikaans of Nederlands a.u.b.!’ De moderator begreep de eis. Hij stotterde iets over ‘een overwegend Nederlandstalig publiek’ en de tolken konden aan het werk.
Moraal van het verhaal: assertiviteit kan ook in taalaangelegenheden vruchten afwerpen.
Terloops vermeld ik dat auteurs als Riana Scheepers, Daniel Hugo en Etienne van Heerden consequent hun moedertaal, het Afrikaans, bleven spreken.
In zijn dankwoord bij de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren op het koninklijk paleis in Brussel (23.11.1995) zei Harry Mulisch: ‘Over vijfenzeventig jaar zal het Nederlands - toch al broos geworden door herhaalde spellingswijzigingen - de tweede taal van de Nederlanders en de Vlamingen geworden zijn, zoals het Fries dat nu voor de Friezen is.’ Ruys rangschikt in bovengenoemd opiniestuk deze uitspraak bij de onzin die briljante schrijvers uitkramen ‘wanneer zij succes verhopen van een schandaalnummertje’.
Eigenlijk ontwikkelde Mulisch de gedachte dat de beslissende taalstrijd in de toekomst die tegen het Amerikaans is, ‘ook die van de Fransen, ook die van de Duitsers’. Die ideeën van Mulisch lijken me zo gek nog niet als ik constateer hoe gemakkelijk men in debatten naar het Engels overschakelt. Of als ik lees dat universiteiten in eigen land hun eigen taal inruilen voor de moderne lingua franca, en een gewezen hoofdredacteur van een kwaliteitskrant dit vergoeilijkt. Ik meen, in tegenstelling tot Ruys, dat het (al te gretige) gebruik van het Engels in de academische wereld wel degelijk een probleem vormt.
‘Taal is macht, en we benadelen onze taalgenoten en ons zelf als we dat niet erkennen’, schreef prof. A. Postma (De Standaard, 17.1.'95). Het komt me voor dat het een belangrijk aspect van de taal- en cultuurpolitiek van een land is dat men tenminste aan de eigen universiteiten de landstaal hanteert, en dat zo goed mogelijk probeert te doen. En dit niet alleen tijdens internationale bijeenkomsten, maar ook bij het doceren dag in, dag uit. Hoe wil men anders voorkomen dat jonge intellectuelen hun toevlucht nemen tot een type tussentaal?
● Guido Logie