| |
| |
| |
Etikettering
Gebruik Nederlands op etiketten levensmiddelen mag bij wet verplicht worden
◼ Michel Backaert
EU-richtlijn eindelijk gewijzigd
De oude EU-richtlijn over etikettering van levensmiddelen mag een schoolvoorbeeld van slechte wetgeving genoemd worden. Met name het taalgebruik bij etikettering werd in de richtlijn dubbelzinnig behandeld. Het zoveelste Europese compromis? Niemand die het nog weet of wil weten. Feit is dat vermeldingen in de lands- of deelstaattaal van de consument niet meer wettelijk verplicht mochten worden. De recente wijziging van de richtlijn heeft deze EU-aanval op de kleinere taalgemeenschappen uit de wereld geholpen.
Het vuur werd aan de lont gestoken in 1989, door de rechtszaak PIAGEME contra Peeters. De vzw PIAGEME is een vereniging van producenten, importeurs en grootverdelers van buitenlands mineraalwater, en voert o.m. Evian, Vittel en Apollinaris in in België. De BVBA Peeters verdeelt dit buitenlandse mineraalwater in Vlaanderen met uitsluitend Frans- en Duitstalige etiketten, en overtreedt hiermee de Belgische wetgeving. Die bepaalt dat de voorgeschreven vermeldingen op de etiketten ten minste gesteld moeten zijn in de taal of de talen van het taalgebied waar de voedingsmiddelen te koop worden aangeboden. Peeters werd aangeklaagd door de groep PIAGEME, die argumenteerde dat Peeters haar handelsbelangen schaadt door geen Nederlandstalige etiketten aan te brengen op haar producten. De zaak werd behandeld door de Leuvense Rechtbank van Koophandel, die op 5 december 1989 het Europese Hof van Justitie om een ‘prejudiciële beslissing’ verzocht.
| |
Consumentonvriendelijk
Op 18 juni 1991 velde het Europese Hof ter zake een arrest. In zijn uitspraak stelde het EU-Hof dat het volstaat op de verpakkingen van voedingsmiddelen ‘een voor de koper gemakkelijk te begrijpen taal’ te gebruiken. Het Hof nam die omschrijving over van artikel 14 van de richtlijn 79/112/EEG van 18 december 1978. De EG-richtlijn verbiedt enkel de handel in produkten waarvan de etikettering voor de koper niet gemakkelijk te begrijpen is, maar schrijft niet het gebruik van een bepaalde taal voor, aldus het EU-Hof.
De conclusie van de EU-uitspraak luidt dat een nationale wettelijke regeling die de verplichting inhoudt om uitsluitend een bepaalde taal, bij voorbeeld de taal van het taalgebied, te bezigen voor etikettering van levensmiddelen, een overtreding betekent van artikel 30 van het EU-Verdrag (het primaatbeginsel van het vrije verkeer van goederen)
| |
| |
tekening: lan
en van artikel 14 van richtlijn 79/112/EEG. Het Hof oordeelt dat nationale regelingen de mogelijkheid open moeten laten dat een andere voor de koper gemakkelijk te begrijpen taal dan de lands- of streektaal wordt gebruikt of dat de koper door andere maatregelen wordt ingelicht.
| |
Moreel verwerpelijk
Zowel artikel 14 van de EU-richtlijn als het EU-arrest dat erop gebaseerd is, zijn een kaakslag aan het adres van de Europese verscheidenheid van talen en culturen. Beide maken bovendien brandhout van het democratische oerprincipe dat burgers in hun eigen taal geïnformeerd moeten worden. En ten derde worden de consumenten in een ondergeschikte positie gedrongen ten voordele van de Europese heilige koe, die economie heet. Ten vierde leidt een en ander in de feiten tot discriminatie van de producenten uit de kleinere taalgebieden. Producenten uit grote landen zullen hun produkten met vermeldingen in de eigen taal meteen ook in andere landen kunnen verkopen, omdat hun taal zogenaamd gemakkelijk te begrijpen is. Producenten uit kleinere taalgebieden daarentegen zullen altijd een vertaling moeten aanbrengen op hun etiketten, omdat hun
| |
| |
taal-jammer maar helaas- zogenaamd niet gemakkelijk te begrijpen is in andere EU-lidstaten.
Het opnemen van het poly-interpretabel begrip ‘gemakkelijk te begrijpen taal’ in de EU-richtlijn is juridisch en moreel verwerpelijk, omdat rechtsonzekerheid structureel in de richtlijn werd ingebouwd. De richtlijn was dan ook gedoemd om problemen te genereren. Problemen die dan telkens beslecht moeten worden door de nationale rechters, die per geval moeten bepalen wat gemakkelijk te begrijpen is. Het arrest van 1991 heeft deze gang van zaken bestendigd.
Merkwaardig is dat het Hof voorbij gaat aan de sleutelbepaling van de betrokken Belgische wet (KB van 2 oktober 1980, artikel 10, thans KB van 13 november 1986, artikel 11). Het Belgische wetsartikel legt de verplichting op dat de voorgeschreven vermeldingen ten minste gesteld moeten zijn in de taal of de talen van het taalgebied waar de voedingsmiddelen te koop aangeboden worden. ‘Ten minste’ zet expliciet de deur open voor vermeldingen in nog andere talen.
| |
België en Nederland
Nauwelijks een maand later, op 14 juli 1991, komt in België een nieuwe wet op de handelspraktijken tot stand.
Deze wet schrijft voor dat vermeldingen op etiketten, gebruiksaanwijzingen en garantiebewijzen ‘minstens gesteld moeten zijn in de taal of de talen van het gebied waar de produkten op de markt worden gebracht’. De wet werd van kracht op 29 februari 1992. Het EU-arrest betekent echter dat Nederland en Vlaanderen/België niet meer bij wet kunnen eisen dat Nederlandstalige etiketten worden aangebracht op voedingsmiddelen die in Nederland of Vlaanderen/België worden verkocht. Er gelden evenwel twee uitzonderingen. Voor producten die in een bepaalde lidstaat worden vervaardigd en te koop aangeboden, en voor producten die rechtstreeks uit niet-EU-lidstaten worden geïmporteerd, blijven deze nationale regelgevingen wel van kracht.
België bleef vasthouden aan zijn nieuwe wettelijke regeling. Nederland maakte snel werk van een aanpassing van de besluiten ter uitvoering van de Warenwet van 23 november 1982. In de aangepaste besluiten werd het verplicht gebruik van het Nederlands niet meer opgenomen, maar ingeruild voor ‘een voor de verbruiker gemakkelijk te begrijpen taal’.
| |
Actieprogramma ANC
In de tweede helft van 1991 besloot de Nederlands-Vlaamse stichting Algemeen-Nederlands Congres (ANC) haar schouders te zetten onder dit dossier. In een eerste fase van een langlopend actieprogramma werd de zaak grondig onderzocht. Daartoe ging het ANC intensief samenwerken met de Vlaamse Juristen Vereniging (VJV) en haar voorzitter, prof. dr. Marcel Storme.
Op 28 januari 1992 werd de tweede fase ingeluid. Tijdens een, druk bijgewoonde, persconferentie in het Internationaal Perscentrum te Brussel werd het dossier in de openbaarheid gebracht. Via bijna alle landelijke dagbladen in
| |
| |
Nederland en Vlaanderen, een achttal radio-interviews en de televisiejournaals van NOS en BRTN werden consumenten, verenigingen en politici geïnformeerd en gesensibiliseerd. Het ANC-dossier ‘Produktinformatie niet langer in het Nederlands?’ werd voorgesteld en toegelicht.
Na de persconferentie ging de derde fase van het actieprogramma van start. Om het Nederlandse en Belgische/Vlaamse beleid te motiveren tot het behoud van het verplicht gebruik van de landstaal of -talen op etiketten en in gebruiksaanwijzingen en garantiebewijzen, werd een politieke actie gevoerd. Alle ter zake bevoegde Nederlandse en Belgische/Vlaamse ministers, Europees Commissaris Karel van Miert en de Nederlandse en Vlaamse Europese Parlementsleden kregen het dossier en de ANC-oproep toegestuurd. Bovendien werd aan de EU-beleidsmensen en de Nederlandse en Vlaamse EP-leden gevraagd artikel 14 van de genoemde EU-richtlijn te (helpen) wijzigen. ‘Een gemakkelijk te begrijpen taal’ moet plaats ruimen voor ‘minstens de landstaal of landstalen’, zo luidde het standpunt van het ANC.
Gelijktijdig met de politieke actie werd door ANC en VJV een juridische actie gevoerd. Belanghebbende burgers/consumenten kwamen tussen in de zaak PIAGEME tegen Peeters voor het Hof van Beroep te Brussel.
| |
Resultaten
Alle Vlaamse EP-leden sloten zich aan bij het standpunt van het ANC, en beloofden een initiatief te nemen om de EU-richtlijn te wijzigen. De Nederlandse EP-leden Jessica Larive en Maartje van Putten ondernamen actie om de richtlijn aan te passen.
Op 31 januari 1992 nam de Tweede Kamer met een ruime meerderheid het standpunt aan dat informatie op verpakkingen van levensmiddelen in het Nederlands geformuleerd moet worden. De staatssecretaris van Economische Zaken werd gevraagd het nodige te doen.
In de loop van mei 1992 stemden het Benelux- en het Taalunieparlement een resolutie, waarin de regeringen opgeroepen werden zich in te zetten voor een wijziging van de richtlijn, zoals door het ANC voorgesteld. Einde 1992 drongen de regeringen van de Beneluxlanden er bij de Europese Commissie op aan de EU-richtlijn te wijzigen.
| |
EP katalysator
Op 5 mei 1992 kwam de Europese Commissie met een voorstel tot wijziging van de richtlijn. In deze ontwerptekst bleef het oude artikel betreffende het talengebruik ongewijzigd overeind. Toen de nieuwe concept-richtlijn bij het EP belandde ter bespreking, diende het Vlaamse EP-lid Marianne Thyssen een amendement in. Met haar amendement van 15 januari 1993 wilde Thyssen dat de richtlijn de EU-lidstaten het gebruik van minstens de landstaal of - talen bij etikettering van levensmiddelen zou opleggen.
Omdat de ‘oude’ richtlijn en de daarop steunende jurisprudentie niet alleen voor België, maar ook voor Frankrijk, Italië, Spanje, Portugal, Luxemburg, Denemarken en Griekenland een probleem was, kon Thyssen in dezen rekenen op de steun van een overweldigende meerderheid van de EP-leden. Ook de EU-ministerraad van 15 juni 1995 schaarde zich achter het amendement-Thyssen, dat op 27 oktober 1993 in eerste lezing tot EP-standpunt verheven werd. De Raad zwakte evenwel de verplichtende status in het amendement af tot een expliciet recht van de lidstaten. Het EP stemde op 25 oktober 1995 in tweede en definitieve lezing met dit standpunt van de ministerraad in. Helaas konden de EU-ministerraad en het EP het niet meteen eens worden over andere onderdelen van de richtlijn, waardoor een, tijdrovende, conciliatieprocedure moest lopen.
Op 16 oktober 1996 bereikte het bemiddelingscomité van beide EU-instellingen een totaalakkoord over de wijziging van de etiketteringsrichtlijn. De tekst van de nieuwe richtlijn werd op 10 december 1996 door het EP, en op 10 januari 1997 door de Raad van Ministers formeel bekrachtigd.
| |
PIAGEME contra Peeters: tweede ronde
De zaak PIAGEME tegen Peeters pakte in beroep helemaal anders uit. Ook het Hof van Beroep te Brussel stelde een prejudiciële vraag aan het Europese Hof, dat op 12 oktober 1995 opnieuw oordeelde dat de Belgische wet strijdig is met de EU-richtlijn. Maar het Hof van Beroep hield ook rekening met de rechten van de consument, en stelde op 27 juni 1996 de groep PIAGEME in het gelijk, en verbood Peeters met ingang van 1 januari 1997 nog enkel in het Frans en het Duits geëtiketteerde flessen mineraalwater te verkopen. Mocht Peeters volharden in de boosheid, moet hij een dwangsom van 500 BF per fles betalen. Peeters liet het daar echter niet bij, en tekende einde november 1996 cassatieberoep aan. Wordt nog vervolgd dus.
| |
Recht waarmaken in wet
De cassatie-uitspraak zal voor de burgers/consumenten alleen nog een symbolisch belang hebben. Want met de publicatie van richtlijn 97/4/EG, de nieuwe etiketteringsrichtlijn, in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 14 februari 1997, hebben alle EU-lidstaten hun taalwetgevingsrecht inzake etikettering van levensmiddelen teruggekregen.
Een recht, geen verplichting. De lidstaten moeten het willen waarmaken. De bestaande Belgische wet is nu bevrijd van de oude EU-hypotheek, en blijft onbedreigd van kracht. Het is nu wachten op een gelijkaardig wetgevend initiatief in Nederland. Pas dan zullen het Nederlands en de burgers/consumenten in de Lage Landen hun rechten opnieuw ten volle heroverd hebben. |
|