falen betreffen (bv. p.331). Hij doorprikt ook bepaalde mythen die tot het Nederlandse zelfbeeld zouden kunnen behoren: ‘Het verkrijgen van de [Nederlandse] nationaliteit is overigens moeilijk en het om gastvrijheid vermaarde koninkrijk past het asielrecht op zeer selectieve wijze toe’ (p. 324).
Wat het essay van De Voogd erg interessant maakt, is de geslaagde combinatie van analyse en synthese. Hij creëert doorzichtigheid in de veelheid van historische feiten en commentarieert de politieke, economische, sociale en ideologische structuren die hij in elke periode onderkent. Die ontrafeling en duiding vinden plaats binnen een kader van samenhang en continuïteit. Gevoed door inzichten uit onder andere het kwantitatief georiënteerde onderzoek heeft De Voogd dus een ‘klassiek’ verhaal van de Nederlandse geschiedenis geschreven, met nadruk op lijnen, op evolutie en kentering, op verbanden tussen de structuren die het maatschappelijk bestel bepalen. Als historicus wil hij een overzicht bieden, gaat hij uit van een eigen ‘visie’. Zeker in een tijd van fragmentarisering en relativering van de coherentie-gedachte is die keuze geen eenvoudige zaak. De lezer plukt er de vruchten van. Doordat de auteur zo'n sterke greep heeft op het geheel en doordat hij zijn conclusies overtuigend verantwoordt, is Geschiedenis van Nederland een echt boeiend boek geworden, dat daarenboven vlot geschreven en helder gestructureerd is.
Hoe is de basisvisie van De Voogd op Nederlands eigenheid samen te vatten? In zijn inleiding stelt hij: ‘Met het cliché van een land, “voorbestemd” voor uitwisselingen en geworteld in nationale eenheid kan [...] beter worden gebroken.’ (p.14) Hij legt daarbij sterk het accent op de historische en levensbeschouwelijke diversiteit en op de federale traditie binnen de Nederlandse grenzen. Als het ‘geheim’ van Nederland om op die grondslag toch een van oudsher harmonieuze en vreedzame samenleving te bouwen ziet De Voogd de ‘tolerante coëxistentie’. ‘Er was één algemene vijand: het water. De strijd tegen het water maakte gemeenschapszin en sociale organisatie in zogenaamde “waterschappen” tot een absolute noodzaak.’ ‘Uit deze organismen,’ zo stelt De Voogd, ‘is de Nederlandse samenleving ontstaan, verdeeld in kleine hechte gemeenschappen die trots zijn op hun eigenheid.’ (p. 18)
Om de dreiging blijvend aan te kunnen waren de Nederlanders bovendien aangewezen op pragmatisme, op het zoeken naar een vergelijk tussen zoveel mogelijk individuen en groepen. Daaruit is volgens de auteur de Nederlandse traditie voortgekomen van consensuspolitiek en van gematigdheid en continuïteit in beleid. Ook het geloof in de maakbaarheid van een samenleving heeft er alles mee vandoen. Nederland is nu eenmaal een door mensenhand gemaakt land, de ingrediënten zijn samenwerking, wilskracht én geloof in de maakbaarheid zelf. Vanuit die gedachtengang komt De Voogd tot zijn centrale idee: ‘Dit boek probeert de historische wortels bloot te leggen van het gemeenschappelijke doel van de Nederlanders: een klein paradijs op aarde te stichten.’ (p. 22) Niet alleen het bewoonbare land moet geconstrueerd, want op het water bevochten worden, ook de samenleving zelf moet gemaakt worden tot een modelmaatschappij met een rechtvaardige sociale structuur en uitgebreide voorzieningen, en met fundamenteel respect voor etnische, levensbeschouwelijke en seksuele verschillen. Van inpoldering tot sociaal experiment; het citaat van Schama dat als algemeen motto wordt aangehaald, vat het samen: ‘a Dutch problem: how to create a moral order within a terrestrial paradise.’ De voltooiing van het paradijs is - gelukkig - nog lang niet in zicht.
Christophe de Voogd, Geschiedenis van Nederland. Vanaf de prehistorie tot het heden, Amsterdam, Arena, 1996, 360 blz.