‘Nee, nee. Juist in Vlaanderen hebben meerdere mensen me verteld, onder meer Walter van den Broeck, dat, zeker als ik het over het Zuiden heb, mijn boeken heel Vlaams zijn, Vallende ouders bijvoorbeeld, of De Gevarendriehoek. Maar daar ben ik me ook terdege van bewust. Ik ben uitvoerig op die Brabantse gebieden ingegaan. Over België moet ik het dus niet meer hebben. Over Vlaanderen dan, want Wallonië hoort voor mij, misschien ten onrechte, bij Frankrijk.
Zie je, jullie land is gewoon tot nu toe niet echt ter sprake gekomen, behalve misschien in de gedaante van Simenon die een aardige rol speelt. En de Belgische wegen, tja... dat zijn gewoon plaagstoten. Misschien zal ik toch nog een boek over de zaken Dutroux-Cools-roze balletten moeten schrijven.’
De zaak is u niet onbekend, want u suggereerde al eerder dat iemand er eens een roman over zou moeten schrijven.
‘De zaak op zich is natuurlijk niet interessant, maar wel de nawerking, de mechanismen die erdoor in werking gezet worden. De kop van de draak wordt afgehakt en dan begint het pas. Dutroux is zo'n draak. In België heeft opeens alles met alles te maken, het is net of de werkelijkheid ophoudt chaos te zijn en dat is gefundenes fressen voor een romanschrijver. Men vroeg mij om er iets mee te doen, maar jullie hebben zelf ook schrijvers. Om daar iets mee te doen, zou ik te veel werk moeten verrichten. Maar Nederland, Amsterdam, dat ken ik goed, dat als hier iets gebeurt als de Bijlmerramp en het vreemdelingendebat dat erop volgt, ik dat zeer goed kan volgen. Ik ben dan ook bezig met een boek dat de werktitel Averij heeft en onder meer over die bijlslag zal gaan. Maar dat er in de literatuur iets zal moeten gebeuren met die hele zaak Dutroux, dat staat vast.’
Hoe moet het nu verder met de cyclus? U schrijft niet alleen verder, maar wilt ook de reeds verschenen delen reviseren?
‘Ik heb altijd de grootste moeite met mijn werk te herlezen. Dat begint meteen al, van zodra ik het geschreven heb. Na hoofdstuk 1. Na een gegeven moment moet je wel, moet je de draad weer oppakken. Dat doe ik dan echt met lange tanden. Ik herlees het dan, maar ik houd er al spoedig mee op. Ik probeer me dan te herinneren wat er in staat. De enige keer dat ik een boek in zijn geheel lees, maar dat is dan ook een heel andere manier van lezen, is wanneer ik de eerste drukproeven krijg. En dan kan het voorgoed te laat zijn om grote rampen af te wenden, want er kan iets vals in gekropen zijn, iets onevenwichtigs in de compositie. Ik lees het dan wel in één keer, maar dan toch weer met een speciaal oog, zoekend naar drukfouten. En toch vertrouw ik op die lezing. Ik wil me het geheel van het boek blijven voorstellen en daar naar blijven werken. Zo werkt het voor mij. Het gaat voor een belangrijk deel intuïtief, die compositie, juist door mijn weerzin om te herlezen.’
U moet intussen al heel wat versies bijeengeschreven hebben.
‘Ja, ik wil hierboven een kamer inrichten met een grote ladenkast. Die ladenkast staat dan voor me, met alle versies erin, meteen bereikbaar. Dan maak ik me klaar voor het grote karwei, het herlezen. Ik peuter een paperback uit elkaar, die ik per bladzijde kopieer op grote A3-vellen. In de marge van elk blad kan ik dan alles noteren wat me invalt, waar er iets wegkan.’
Uw lezers kunnen na de herziening van de cyclus dus weer opnieuw beginnen?
‘De enige van wie ik een klacht krijg dat ik mijn eigen boeken ga herschrijven is van de critici. Nou, daar is maar één reden voor: ze zien niet graag dat hun oorspronkelijke recensie niet meer klopt. Ik vertel natuurlijk nooit zelf wat ik de zwakke plekken vind, ongetwijfeld vinden anderen dat nu juist sterke passages. Er zit ook een andere kant aan voor mij. Ik kan aan de ene kant heel moeilijk werk uit handen geven, maar als ik mezelf wijs maak dat het ooit nog herordend gaat worden, kan ik het wel. Dan past het in een groter verband. Wat ik hier nog niet gezegd heb, kan ik dan later inhalen, in een volgend boek. Het is natuurlijk een truc om het mezelf uit handen te praten. Het wordt namelijk in toenemende mate moeilijker om werk uit handen te geven. Ik kan het omdat ik de gedachte levend houd aan dat grotere boek.’