Dubbelportret
Het meisje
Peter Krug
Dichters hebben het meisje in wisselende gestalten bezongen: als kind, als geliefde, als dochter. De Vlaamse dichter en prozaïst Richard Minne (1891-1965) roept in het gevoelige gedicht ‘Herinnering’ het beeld op van zijn eerste geliefde. De Nederlander Ed. Hoornik (1910-1970), eens de gevangene van Dachau, blikt naar zijn dochter en ziet overeenkomstige trekken in haar blijkens het gedicht ‘Mijn dochter en ik’. Hij vraagt zich daarbij af of haar leven op het zijne zal lijken. In Hoorniks poëzie treft ons niet alleen zijn sociale bewogenheid, maar ook zijn aandacht voor het wordende leven.
Herinnering
en 'k telde mijn vreugden
Dit kon de laatste dag wel zijn.
Om onze hoofden wat gegons,
(Uit: In den zoeten inval, Brugge, 1936)
Mijn dochter en ik
Terwijl ik lees voel ik mijn dochter kijken,
ik laat niets merken en lees rustig door.
Haar leven doet zich helder aan mij voor:
het zal in alles op het mijne lijken.
Niets kan ik doen, opdat zij zal bereiken
wat ik, amper gevonden, weer verloor;
geen vindt van het geluk méér dan een spoor,
ook zij niet, en ook zij zal het zien wijken.
Ik sluit het boek. Wij zitten naast elkaar;
geen woorden tussen ons; slechts, even maar,
de glimlach van de een tegen de ander.
't Is of ik in mijn eigen ogen staar,
en wat daar staat, het is als water klaar,
wanneer ik langzaam in mijzelf verander.
(Uit: Verzamelde Gedichten, A.A.M. Stols, Den haag, 1950)