[Nummer 5]
Commentaar
De toekomst van Europa is onze toekomst
Europa staat bovenaan de politieke agenda, zowel in Nederland als in België. Deelname aan de Economische en Monetaire Unie (EMU) vanaf het startjaar 1999 is momenteel één van de belangrijkste politieke doelstellingen.
De Nederlandse Koningin begon haar troonrede van 17 september 1996 met de woorden: ‘De toekomst van Europa is onze toekomst.’ Terecht werd daar onmiddellijk aan toegevoegd dat Nederland, als voorzitter van de Europese Unie in de eerste helft van 1997, voor een zware verantwoordelijkheid staat. Europa bevindt zich immers in een cruciale fase, vlak voor de start van de Emu en de herziening van het Verdrag van Maastricht. Dit alles in een vrij algemeen klimaat van scepticisme bij de burgers. Vroeger was de Europese eenwording een vorm van idealisme. Daar was men bijna instinctief voor, of tegen. De Europese Gemeenschap was daarbij het exclusief domein van Buitenlandse Zaken. Dit is inmiddels anders geworden. Europa en de Gemeenschapsinstellingen worden door burgers, organisaties en maatschappelijke groeperingen steeds meer op hun mogelijkheden en daden beoordeeld. Het ‘ideaal’ maakt plaats voor de vraag wat Europa in concrete gevallen te bieden heeft en roept meteen ook nieuwe problemen op. Daarbij komt dat de Europese Gemeenschap en haar regelgeving uiterst ingewikkeld en ontoegankelijk zijn. Het Verdrag van Maastricht heeft dit nog versterkt.
Zeer belangrijk is evenwel dat door het Verdrag van Maastricht de Europese Gemeenschap, naast een schuchtere aanzet tot erkenning van de regio's, ook het bestaan van culturele verscheidenheid als aandachtspunt gekozen heeft bij de opbouw van het nieuwe Europa. In de nabije toekomst zullen daarom culturele vraagstukken een steeds grotere rol gaan spelen. Het gaat erom daar effectief op in te spelen. Nederland en Vlaanderen moeten een gezamenlijke strategie ontwikkelen ter versterking van de positie van de Nederlandse taal en cultuur in Europa. Ook in dit opzicht komt aan het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie een zware verantwoordelijkheid toe. De Intergouvernementele Conferentie, die de wijziging van de Europese Verdragen voorbereidt, vormt immers een unieke gelegenheid om de zogenaamde cultuurparagraaf verder te verfijnen. Daardoor kan eindelijk de culturele autonomie van de lidstaten en/of de regio's onomstotelijk vast komen te staan en ook de taalkundige verscheidenheid uitdrukkelijk worden gewaarborgd. Anderzijds moeten er aan de mededingingsregels preciezere culturele correcties worden aangebracht, ter bescherming van de culturele verscheidenheid. Er moet met andere woorden een duidelijk evenwicht zijn tussen de waarborgen van de cultuurparagraaf en de overige, economische bepalingen van het Verdrag. Zolang de actie van de Europese Gemeenschap hoofdzakelijk uitgaat van economische doelstellingen, regelgeving en randvoorwaarden, is het duidelijk dat de kleinere culturen door het economisch overwicht van de grotere zullen overtroefd worden. Dat is overduidelijk het geval op het domein van de gedrukte en audiovisuele media.
De Vlaamse regering heeft op 19 september 1996 belangrijke standpunten geformuleerd inzake de Intergouvernementele Conferentie. Deze standpunten moeten het voorwerp zijn van gezamenlijk Nederlands-Vlaams politiek overleg, niet alleen op het niveau van de regeringen, maar ook op het niveau van de parlementen en van de Nederlandse Taalunie. In het nieuwe Cultureel Verdrag tussen Vlaanderen en Nederland wordt trouwens uitdrukkelijk voorzien dat vooraf overleg wordt gevoerd over door de Europese organen in te nemen standpunten.