taal vind ik trouwens ook lelijk als het om opera gaat. Maar in het lichtere genre is het Nederlands heel mooi. Maar je moet het wel leren. Je kan niet zomaar een liedje gaan zingen, je moet die klanken op een natuurlijke wijze brengen. Toen ik pas van zangles af was, was ik wat te “keurig”. Later word je losser. Als je maar veel zingt en platen maakt, dan leer je dat op het laatst erg goed, omdat je over-kritisch bent. Maar ik ben natuurlijk wel erg extreem. Bij mij moet alles opnieuw als er maar één klank niet goed is.’
U hebt een duidelijk gearticuleerde rol-r als u zingt.
‘Ja, die heb ik geleerd. Normaal brouwde ik, maar dat kun je niet zingen. Je kan niet een klank maken en de brouwende -r achterin hebben.’
Ramses Shaffy heeft geen rol -r.
‘Ramses heeft een prachtige stem, maar zingt slordig. Zo vergeet ook hij steeds die eindmedeklinkers. Daar moet ik hem wel eens op attenderen en dan gaat het weer goed voor even. Hij heeft geen zangopleiding gehad, maar wel spraaklessen tijdens zijn toneelopleiding. Als hij acteert, versta je dan ook ieder woord.’
Sommige volkszangers beweren dat het leuker is niet al te zorgvuldig te articuleren. Zij hebben geen bezwaar tegen dialectische klanken omdat dialect vanzelf zangerig zou zijn.
‘Ja kijk, die zingen “recht voor hun raap”, heet dat, hè? Daar moet je van houden. Het Amsterdams van een Jordanees - maar dan moet het wel een pure zijn - is wel aardig. Maar over het algemeen hou ik niet van accenten. Ik corrigeer mijn dochter bijvoorbeeld. Als zij met kinderen in de buurt speelt die een accent hebben, gaat ze algauw slordig spreken. Ik heb dan ook een verbond met haar gesloten dat zij me niet lastig mag vinden als ik haar corrigeer, want als je een accent hebt, dan verlies je het nooit meer.’
Sprak u dan tijdens uw kinderjaren op Vlieland het soort Nederlands dat u nu spreekt?
‘Ik heb Nederlands geleerd van mijn moeder, in Indonesië. Ik was vijf jaar toen ik op Vlieland kwam wonen. De eerste vijf jaar zijn bepalend. Ik werd aanvankelijk gepest door de kinderen op het eiland. Toen ging ik platter praten dan die kinderen. Op een gegeven moment was ik opgenomen in de groep en toen viel ik meteen terug op mijn oude uitspraak, want die raak je niet kwijt.’
In De leiders van het land, een van de ‘Liedjes van spot, oorlog en liefde’ uit De Gijzelaar van Brendan Behan, zingt u anders dan we van u gewoon zijn. Omdat u een bepaald type wou neerzetten?
‘Ja, de bekakte dames! In het oorspronkelijke Engels deden ze een geaffecteerd Engels na. In het Nederlands werd dat het Haagse, bekakte accent. Een accent nadoen kost me overigens geen moeite: ik kan goed imiteren. Als je mij een week in Rotterdam zet, spreek ik plat Rotterdams. Men zegt me wel eens: je Franse uitspraak is zo goed. Dat komt niet omdat ik die taal zo goed beheers, maar omdat ik een groot imitatietalent heb. Hetzelfde voor Frans, Duits, Nederlands en dus voor allerlei soorten Nederlands, ook dat bekakte.’
U heeft vanaf het begin voor het Nederlands gekozen.
‘Ja, alleen bestond het Nederlandse repertoire toen nog niet. Er waren alleen cabaretteksten. Omdat er gebrek was aan Nederlandse liederen ben ik begonnen met dichters als Slauerhoff en Hans Andreus. Ik zong toen ook wel Franse liederen omdat wij in mijn tijd allemaal francofiel waren en verslingerd aan het Franse chanson. Ramses Shaffy is toen begonnen in het Nederlands en ik meteen erbij. Via Ramses en later Boudewijn de Groot kwam ik aan Nederlands repertoire. De teksten die ik toen bracht, droegen vaak een literairder karakter dan nu. In die tijd deed men veel meer aan echte kunst. Men is inmiddels slordiger geworden.’
Heeft u ooit gemengde gevoelens gehad over het materiaal dat u kreeg?
‘Er zijn wel eens liederen geweest waarvan ik dacht: dit is wel mooi, maar ik zal het nooit op het toneel zingen. Maar ik heb altijd beslist wat er op plaat kwam, ik was de baas. Zo was het mijn idee een Brel-plaat te maken. De platen-
Dries Boucherie (1964) studeerde grafische kunsten in Brussel en Nederlands in Gent. Hij is werkzaam als tekenaar en publicist.