Indonesië
Seksi Belanda
Marcel Janssens
Op het vliegtuig naar Jakarta las ik het boek Twee jaar seksi Belanda. Een professor in Indonesië dat Aart van Soest schreef na zijn gastprofessoraat aan de Afdeling (seksi) Nederlands van de Universitas Indonesia (gepubliceerd door BZZTôh te Den Haag in 1991). Ik streepte er alvast met wat binnenpretjes een paar citaten in aan die ik kon gebruiken voor een van mijn lezingen aan universiteiten in Jakarta, Bandung, Yogyakarta en Surabaya. Onder zoveel andere dingen, gaande van Multatuli tot de hedendaagse Vlaamse poëzie, zou ik het immers ook hebben over ‘Vlaanderen in de Nederlanden’. In zijn colleges Nederlandkunde karakteriseerde collega Van Soest de Nederlander ten gehore van zijn Indonesische studenten, als iemand die het niet kan laten op eigen nest te kankeren, een iconoclast die Holland thuis en in den vreemde graag kapotmaakt. (Ik had iets gelijkaardigs in mijn papieren opgeschreven, maar zó kras zou ik het wel niet uitdrukken). Ook las ik - extra in de rand aangestreept tussen Frankfurt en Singapore - dat de Nederlander met zijn zelfingenomenheid helemaal bovenaan zou staan op een Darwinistische evolutielijst. Ik voegde een citaat toe aan mijn notities over ‘het Hollandse vingertje’ (Toen ik dat vingertje even vermeldde in een van mijn lezingen in Jakarta, zei een Nederlander vanuit het publiek: ‘Ja, het vingertje van Pronk.’ Die kon het dus weten. Ik voelde me wat gerustgesteld, wat minder onbeleefd en wat bemoedigd om toch maar te zeggen, dat het niet in de aard van de Vlamingen ligt om zo'n soort vinger op te steken).
Prof. Marcel Janssens tijdens een lezing over Multatuli en Indonesië in het Consulaat van België te Surabaya, 20 maart 1996
Ik las nog zoveel andere nuttige dingen in het verslag van Aart van Soest. Vooral over de situatie van het Nederlands in Indonesië vernam ik een en ander dat ik tijdens mijn bezoek bevestigd zou zien. Ik had al eens het geluk gehad om Bantam-Kidoel te bezoeken en daar langs de Jalan Multatuli de resten van ‘Havelaars erf’ te bezichtigen. Ik sprak nu met zo mogelijk nog meer gedrevenheid over die wonderbare vreemde man, die met een mengsel van verlicht despotisme en caritas de kolonie in de Oost naar zijn hand wou zetten. Het is hem kwalijk bekomen. Hij trachtte daar al, voorjaar 1856, de Afrika-droom van Woutertje Pieterse te realiseren: een economisch welvarend, rechtvaardig gedomineerd gebied onder het bewind van een verlichte ‘oudere broer’. Van óns anti-kolonialisme, dat in termen van soevereine naties en staten denkt, had de man van Lebak nog geen kaas gegeten.