gebeurde dit met schilders als Henri Leys (1815-1869) die historische werken maakte die refereerden aan de Vlaamse middeleeuwen. Ook begin 20ste eeuw waren er kunstenaars die hun manier van schilderen afstemden op de Vlaamse primitieven. Het waren echter uitzonderingen. Na een beschrijving van de geschiedenis van de hedendaagse schilderkunst via verschillende kunstenaarsgroepen (Le XX in 1883, de kunstenaarskolonie in Sint-Martens-Latem vlak voor de Eerste Wereldoorlog; Le Jeune Peinture Belge' van 1945-48 en G 58, een groep in het jaar van de wereldtentoonstelling in Brussel), het tentoonstellingenen museumbeleid concludeert Bekkers dat door het toegenomen promotiebeleid, de groeiende reputatie van de musea en een dynamisch tentoonstellingsbeleid de Vlaamse kunst weer een handelsmerk is geworden dat vele produkten dekt. Want het kenmerk van de Vlaamse kunst is dat zij geen kenmerk bezit, zoals trouwens geen enkele nationale kunst, aldus Ludo Bekkers.
Elly Stegeman pakt het in haar bijdrage over Nederlandse kunst Aards Paradijs. De eigen ruimte van de schilder heel anders aan. Waar Ludo Bekkers een historische benadering heeft en zich duidelijk aan zijn opdracht heeft gehouden, gaat Elly als de echte kunstcriticus die ze is, om met het fenomeen Nederlandse kunst. Zij gaat ervan uit dat de Nederlandse identiteit in de schilderkunst hetzelfde is als Hollands Realisme. Dat ‘realisme’ behelst de precieze waarneming van de werkelijkheid, met daaruit voortvloeiend genres als het portret, het stilleven, het landschap en het historieschilderkunst. Ondanks het realisme ligt er aan deze genres wel degelijk een verbeelding ten grondslag, er was ruimte voor symboliek (erotische verwijzingen genoeg in stillevens als gebroken eierschalen of oesters). Bovendien valt het realisme nogal mee als je bedenkt dat veel landschappen binnenshuis werden geschilderd op basis van schetsen en de herinnering.
Maar dan gaat het mis. Vanuit het vertrekpunt dat realisme niet zo realistisch is wil ze onderzoeken ‘wat de werkelijkheid van de schilderkunst is of kan zijn’. Werkelijkheden kunnen in elkaar schuiven doordat je een steeds ander perspectief hanteert. Dit uitgangspunt van benaderen maakt het stuk voor de leek door het kunstkritisch jargon bijna onleesbaar. Wie weet wat ‘beeldend-filosofische contemplatie’, ‘ruimtelijk-com-positorische en formeel-abs-tracte aspecten’ zijn, mag het zeggen.
Het gaat om verschillende werkelijkheden. Zij blijft de haar gegeven opdracht van Ons Erfdeel vervullen door deze werkelijkheden te onderzoeken voor, juist, de bekendste Nederlandse schilders: Van Gogh, Mondriaan en de hedendaagse schilder Lucassen en van elk een schilderij. Daarna maakt zij toch een een historisch uitstapje, de schilderkunst van de laatste jaren, en dan stopt ze. Zomaar. Je
Benoît (Van Innis), zonder titel, 1994, olie op doek, 180 cm. × 170 cm. (pag. 122) De Vlaming is schilder en cartoonist en heeft een stijl die moeiteloos deze beide genres combineert.
krijgt niet duidelijk wat ze nu eigenlijk wilde vertellen. Bestaat er nu een Nederlandse schilderkunst met een eigen identiteit of niet?
Het is erg jammer dat de Nederlandse bijdrage daardoor zo'n hoogdravend karakter heeft gekregen, bijna bedoeld voor ‘insiders’ met een kunstopleiding.
Bij de inleidingen zijn portretten gemaakt van vijftien Nederlandse en tien Vlaamse schilders, met prachtige kleurenfoto's van hun werk. Het is een mooi boek om te bezitten, alleen al vanwege de mooie foto's. Vooral de bijdrage van Ludo Bekkers is zeer lezenswaardig. (ig)
Ludo Bekkers en Elly Stegeman, Hedendaagse schilders in Nederland en Vlaanderen, Ons Erfdeel, Rekkem, 1995, 127 pag., f 38,-/ Bfr. 690. Het boek is beschikbaar in zes talen: Nederlands, Frans, Duits, Engels, Spaans en Italiaans.