Internationaal congres van de Suider-Afrikaanse vereniging vir Neerlandistiek te Umhlanga van 4 tot 7 augustus 1993
Een rijke en stimulerende belevenis!
door Sonja Vanderlinden
Het departement Afrikaans en Nederlands van de Universiteit van Natal wordt geleid door een dromer met mooie ogen, een warme zuiderse stem, gekke ideeën en gedurfde plannen... Hoe haalt zo'n Afrikaner het in godsnaam in z'n hoofd om in Umhlanga op zo'n 20 km ten noorden van Durban, aan de kust van de Indische Oceaan, neerlandici uit alle hoeken niet alleen van Zuid-Afrika maar ook van Europa bij elkaar te brengen voor een heus congres! En dat congres bovendien te laten voorafgaan door een 4-daagse Zoeloelandsafari!
Welnu, prof. dr. F.R. Gilfillans idee was prachtig en de verwezenlijking ervan verdient alle lof. Nog nooit heb ik mogen ervaren dat de organisatoren van een colloquium (en dat zijn, behalve het zgn. ‘loodskomitee’ van de Vereniging, prof. Gilfillan en zijn naaste medewerkers, vnl. prof. Jeanne Maartens en E. Swanepoel) zo druk in de weer waren om het ieder naar zijn zin te maken. Elke deelnemer werd persoonlijk verwelkomd op de Louis Botha luchthaven van Durban. Of je nu uit Sint Petersburg, Budapest, Warschau, Belgrado, Leipzig, Grenoble, Amsterdam of Brussel kwam, met of zonder vertraging (soms oplopende tot 12 uur), je wérd met een glimlach opgehaald, er was voor je logies gezorgd, alle regelingen waren getroffen. Hoewel de meesten onder ons de laatste correspondentie uit Zuid-Afrika (met o.a. het programma van het congres!) niet ontvangen hadden, liep alles toch op wieltjes. Niks geen paniek, Rouston en Jeanne zorgden voor alles.
Het congres verliep dan ook in een uitstekende sfeer, met alles erop en eraan zoals het hoort bij dergelijke onderneming. Dit werd overigens voor een goed deel mogelijk
Durban aan de Indische Oceaan
gemaakt dankzij de financiële steun van verschillende instanties, waaronder de Nederlandse Taalunie, het Algemeen-Nederlands Verbond, de Nederlandse Ambassade, het Belgische Consulaat, de Stichting Neerlandia en diverse Zuidafrikaanse organisaties.
Prof. Gilfillan en zijn charmante echtgenote droegen overigens in belangrijke mate bij tot het scheppen van een prettige sfeer. Zo werden tijdens de week die aan het congres voorafging de tien reeds aanwezige congressisten op een avond uitgenodigd in een restaurant, waar wij ons de Afrikaanse uitspraak en sappige uitdrukkingen probeerden eigen te maken onder het proeven van de lokale ‘kingklip’ (vis) en vooral de uitzonderlijke wijnen met pittoreske Nederlandse namen. Het tropische onweer, dat ons verplichtte van eetzaal te veranderen, omdat het zowaar (lichtjes) binnenregende, maakte het alleen maar exotischer.
Durban zelf is als stad niets bijzonders: behalve het stadhuis, het postgebouw, het Natal Playhouse (Opera), de haven en een paar mooie parken is het vooral een moderne badplaats vol met hotels en winkelcentra. Maar er wandelen is toch wel een hele ervaring. De bonte mengeling van rassen en culturen, de zwarte Zoeloevrouwen die dag en nacht op de Golden Mile zitten of liggen om hun koopwaar aan de man te brengen, de Zoeloe's met hun riksja's en, niet te vergeten, de Indische markt met haar intense bedrijvigheid, dit alles herinnert er je voortdurend aan dat je niet aan een of ander Noordzeestrand vertoeft. (Wat het klimaat betreft, doet de Durbanse winter wel denken aan onze...zomer.)