Het kan nog duidelijker gezegd worden.
Variant a is in feite niets anders dan exportbevordering, in dit geval van de binnenlandse sector kunsten. Getracht wordt om zoveel mogelijk Nederlandse culturele produkten op de buitenlandse markt af te zetten. Of deze tak van exportbevordering dan buitenlands cultureel beleid genoemd mag worden, valt te betwijfelen. Het rapport noemt het ook niet zo. Het is meer een verzameling van losse betrekkingen die ‘het veld’, de binnenlandse cultuurproducenten, nog het liefst zelf samenstelt, zonder al te veel overheidsbemoeienis.
Variant b, als onderdeel van het algemeen buitenlands beleid, zou daarentegen bij voldoende politieke wil tot een algemeen Nederlands buitenlands cultureel beleid kunnen uitgroeien. Hierbij staat voorlichting als begeleiding van het algemene buitenlands beleid op de voorgrond.
Gewenste aanvulling op het Nederlands buitenlands beleid
Het Nederlands buitenlands beleid bestaat traditioneel uit voornamelijk drie hoofdelementen, namelijk:
- | veiligheidsbeleid en vredesvraagstukken |
- | mensenrechtenbeleid |
- | ontwikkelingssamenwerking |
In dit rijtje ontbreekt een buitenlands economisch en cultureel beleid. Als er al een buitenlands economisch beleid bestaat dan wordt dit door het ministerie van Economische Zaken als exportbevorderend sectorbeleid gevoerd en niet als facetbeleid door Buitenlandse Zaken. Ook het buitenlands cultureel beleid is in feite sectorale exportbevordering.
Wat ontbreekt is een weloverwogen algemeen-Nederlands beleid dat gericht is op de presentie en de presentatie van de Nederlandse taal en cultuur in het buitenland (minister-president Lubbers op de ANV-conferentie ‘De Nederlanden Nu’ van 1989). Er bestaat behoefte aan het formuleren en uitvoeren van een doelgericht facetbeleid dat, op grond van nauwe Nederlands-Vlaamse samenwerking, de belangen van de Nederlandse taal en cultuur, de Nederlandse identiteit en de bekendheid van (de) Nederland(en) in de wereld in elke beleidssector laat meewegen (vgl. het milieubeleid). Met name het ministerie van Buitenlandse Zaken zou zich hiermee bezig moeten houden.
De volgende blunders zouden dan waarschijnlijk niet voorkomen:
- | het bijna sluiten van het Institut Néerlandais in Parijs |
- | het bijna niet doorgaan van de Nederlandse hoofdrol tijdens de Frankfurter Buchmesse |
- | het idee van de minister van Onderwijs om de colleges aan de universiteiten voortaan maar in het Engels te geven |
- | de overheveling van Radio I naar de FM-band (waardoor er buiten Nederlandse grenzen niet meer naar een dagvullend Nederlands radioprogramma geluisterd kan worden) |
- | het Nederlandse stemmen tegen etikettering en produktinformatie in de landstaal (EG-regelgeving). |
- | het laten schieten van het Nederlands als erkende taal bij het Europees Merkenbureau (precedentwerking). |
De Europese onderwijs- en cultuurparagraaf in het verdrag van Maastricht geeft een goed voorbeeld van het bedoelde facetbeleid: het aspect cultuur(belang) dient in elk sectorbeleid mee te wegen, uit eigenbelang, maar ook om het zo geroemde cultureel pluriforme Europa met inbreng van de Nederlandse component zo gevarieerd mogelijk te houden.
Taal en cultuur nemen in de wereld en in Europa een steeds belangrijkere rol in de politieke en staatkundige ontwikkelingen in en worden meer en meer tot instrument van buitenlands beleid. Het Nederlands buitenlands beleid zou dan ook aangevuld moeten worden met het facet ‘Bevordering Nederlandse taal en cultuur’ met een andere doelstelling dan exportbevordering per sector, dat een taak blijft van de vakministeries.
drs J.L.M. Kits Nieuwenkamp algemeen secretaris