Na de staatshervorming
Vlaanderen Waarheen?
door Hugo Schiltz
Met de verwezenlijking van de jongste staatshervorming (88-93) wordt Vlaanderen een van de meest-autonome deelstaten die in West-Europa bestaan. Men kan eindeloos twisten over de nuancering tussen federale en konfederale structuren, België is hoe dan ook een federale monarchie geworden die autonome republieken groepeert in een stelsel dat zowel federale als konfederale trekken vertoont. Deze ontwikkeling én doorbraak plaatst nu alle Vlaamse politieke partijen en alle geledingen van de niet-partijpolitieke Vlaamse Beweging voor de vraag waarheen deze verstrekkende structurele omwenteling gaat leiden?
Laat ons in de eerste plaats vaststellen dat er ten opzichte van de vroegere Belgische situatie voor Vlaanderen geen weg terug wenselijk noch mogelijk is. De voorstelling als zou door de jongste staatshervorming Vlaanderen zijn macht in België en dus ook zijn doelmatige belangenbehartiging in Europa hebben prijsgegeven is onterecht.
Het unitaire systeem van ‘one man one vote’ was sedert 1970 in België uitgeschakeld. Het enige zinnige antwoord hierop was zoveel mogelijk macht uit de centrale Belgische instanties weghalen en toe vertrouwen aan eigen Vlaamse instanties. Dit is nu gebeurd en wat er nog aan overkoepelende Belgische structuren overblijft zal maar kunnen blijven functioneren bij de genade van de twee belangrijke deelstaten Vlaanderen en Wallonië. Het is vanuit deze positie dat Vlaanderen beter dan voorheen zijn macht zal kunnen uitoefenen. De verontruste reacties in Wallonië en bij de Franstaligen in het algemeen op de hypothese van een separatistische evolutie bewijst dit.
Wallonië en Brussel hebben er belang bij een redelijke verstandhouding na te streven met een zelfbewust en autonoom Vlaanderen. Vlaanderen kan hierop intelligent inspelen.
Wil dit zeggen dat het eindpunt van de staatkundige ontwikkeling hiermee voor Vlaanderen bereikt is? Het antwoord is duidelijk neen. Ook voor diegenen die het separatisme niet als dogma vooropstellen en de toekomst van Vlaanderen zien in federalistische structuren valt er nog wel een en ander uit te praten en te regelen. Er is de financiële regeling waarbij verdere afspraken nodig zijn over draagkracht, verantwoordelijkheid en overdrachten van en tussen Vlaanderen en Wallonië, met méér fiscale en financiële verantwoordelijkheid dan nu het geval is. Er is de verdere doortrekking van de principes van klare grensafbakeningen en niet-inmenging in elkaars gebied en aangelegenheden. Er is het uitpuren van de positie van de gemeenschappelijke hoofdstad Brussel en van de Vlamingen in deze hoofdstad, enz.
En tenslotte moet in uitvoering van de huidige grondwetsherziening uitgemaakt worden wàt de deelstaten nu nog precies als opdrachten aan de overkoepelende federatie willen laten doen.
Van het welslagen van deze Vlaams-Waalse dialoog, via de nu verkregen eigen politieke instanties (parlementen en regeringen) zal afhangen of ja dan neen een scheiding zonder meer zal kunnen en hoeven vermeden te worden. De huidige federalisering is alleszins geen eindstation. Wat dit eindstation zal zijn staat nu dus nog niet vast.
Minstens even, zoniet belangrijker is evenwel de vraag wàt de Vlamingen met de aldus verworven autonome macht en middelen zullen aanvangen, m.a.w. welk beleid in Vlaanderen zal gevoerd worden, welk maatschappijmodel op basis van welke consensus zal nagestreefd worden?
Wanneer ik in 1974 op een partijcongres stelde dat het Vlaamse zelfbestuur niet mocht leiden tot het vervangen van ‘La Belgique de papa’ door een ‘Vlaanderen van papa’ werd deze uitspraak door de conservatieve vleugel van de Vlaamse Beweging bij monde van het weekblad ‘Pallieterke’ met grote argwaan genoteerd. Sindsdien hebben meer en meer gezaghebbende figuren gewezen op de noodzaak de Vlaamse autonomie aan te wenden voor een vernieuwend maatschappelijk beleid (cfr. o.m. de talrijke essays van Jozef Deleu, het zogenaamde Rapport van de Club van Leuven, e.a.).
De huidige Vlaamse regeringssamenstelling (Christen-democraten, Socialisten en Volksunie-Vlaamse Vrije Democraten) schijnt dit eveneens te beseffen en publiceerde een zeer ambitieus programma ‘Vlaanderen 2002’ dat ter discussie aan de Vlaamse bevolking wordt voorgelegd.
Het is duidelijk dat deze discussie voortaan de prioriteit moet krijgen op de verdere staatkundige evolutie, hoe belangrijk deze o.m. in Europees verband ook moge zijn. Als politieke entiteit met legitieme en soevereine gezagsinstanties (een rechtstreeks verkozen parlement en een verkozen regering) is Vlaanderen immers voldoende gewapend om zich te laten gelden daar waar het hoort.
Naast deze interne problematiek zal Vlaanderen in toenemende mate geconfronteerd worden met de problematiek van zijn externe positie. Daarbij verdienen twee beleidsdomeinen bijzondere aandacht, nl. de Europese ontwikkeling enerzijds en de relaties met Nederland, al dan niet in het kader van Benelux, anderzijds.
De verwikkelingen rond het Maastricht-verdrag hebben één voordeel, nl. dat de discussie over het staatkundig concept ‘Europa’ voorgoed is losgekomen. Daar