Een gastdocentschap in Berlijn
‘Helemaal te gek’
door Irene Spijker
In het najaar van 1990 werd mij volkomen onverwacht de vraag gesteld of ik iets voelde voor een gastdocentschap in Berlijn. De hoogleraar die aan de afdeling Niederländische Philologie van de Freie Universität in West-Berlijn historische Nederlandse letterkunde en ‘Landeskunde’ had gedoceerd, was met pensioen gegaan. Omdat de benoeming van een opvolger nog wel even op zich zou laten wachten, was men op zoek naar een gastdocent die gedurende het zomersemester van 1991 (van april tot oktober) het onderwijs in deze vakken zou kunnen geven. Ik had niet veel tijd nodig om een beslissing te nemen: nog geen twee etmalen nadat ik de uitnodiging had ontvangen, belde ik naar Berlijn om te melden dat ik graag zou komen.
En zo begaf ik mij de dag na Pasen 1991 's morgens vroeg op weg naar Berlijn, in een volgestouwde auto: dozen en tassen met kleren, beddegoed, een typemachine, een paar koffertjes met cassettebandjes en vooral veel boeken en paperassen, die ik nodig zou hebben bij het geven en voorbereiden van de colleges en bij het schrijven van een aantal artikelen en een lezing waaraan ik daarginds wilde werken. Aangekomen in het stadsdeel Kreuzberg, waar een medewerkster van de Freie Universität een ruime huurkamer voor mij had gevonden, sjouwde ik al deze spullen 66 treden op en de volgende dag nam ik de U-Bahn naar de universiteit. Deze ligt in het zuidwesten van de stad, op een steenworp afstand van de prachtige Staatliche Museen. De secretaresse van de afdeling Niederländische Philologie ontving mij hartelijk, wees mij mijn werkkamer en maakte mij wegwijs. Op een prikbord in de gang prijkte, in rood-wit-blauw, de aankondiging dat Frau Dr. Irene
Berlijn, Freie Universität Habelschwerdter Allee (foto I. Spijker)
Spijker dat semester gastdocente zou zijn en ernaast hing het uitgewerkte collegeprogramma dat ik enige maanden daarvoor had ingediend. Er hadden aardig wat studenten te kennen gegeven mijn colleges te willen volgen, zo hoorde ik. Voor alle colleges bij elkaar zouden het er ongeveer 30 zijn. Benieuwd naar die studenten, hun kennis van het Nederlands en hun reacties op de collegestof gaf ik enkele dagen later in een klein zaaltje mijn eerste colleges voor een buitenlands publiek.
Het was een gemêleerd gezelschap. De afspraak was dat ik colleges van verschillend niveau zou geven - voor wat de letterkundecolleges betreft een ‘Grundkurs’, een ‘Proseminar’ en een ‘Hauptseminar’, dat wil zeggen een cursus voor respectievelijk beginners, gevorderden en vergevorderden, en dan nog een Proseminar ‘Landeskunde’. Van tevoren echter was mij al verteld dat zich voor zowel de Grundkurs letterkunde als het college Landeskunde studenten van diverse kennisniveaus zouden inschrijven: sommige vergevorderde studenten hadden door omstandigheden nog niet voldaan aan de verplichting een beginnerscollege historische letterkunde of een college historische Landeskunde te volgen. Inderdaad verschenen er vooral bij de Grundkurs enkele studenten die nog veel moeite hadden met het Nederlands èn studenten die onze taal vlot spraken; sommige waren al eens voor langere tijd in Nederland of Vlaanderen geweest. Niet alleen de mate waarin zij het Nederlands beheersten, varieerde: ook waren zij afkomstig uit verschillende studierichtingen. Een aantal van hen had Nederlands als hoofdvak gekozen, voor velen was het een tweede vak. Het hoofdvak van deze laatsten was bijvoorbeeld germanistiek, Engels, romanistiek, Spaans, geschiedenis of kunstgeschiedenis.