Neerlandia. Jaargang 96
(1992)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Onze culturele identiteit vergeleken met die van Duitsland
| |
Kosmopolitisme versus PluralismeWe stuiten hier op een fundamentele controverse die Europeanen al enkele eeuwen verdeeld houdt. Enerzijds is er sinds de Verlichting van de 18e eeuw een traditie gegroeid die sterk de nadruk legt op de eenheid van de Europese beschaving en een kosmopolitische instelling prefereert en propageert. Voltaire was daarvan een bekende exponent. Anderzijds is er sindsdien een stroming die juist opkomt voor de culturele pluriformiteit in Europa, zoals die zich manifesteert in een grote verscheidenheid van talen, religie, gewoonten, ideologische en artistieke visies en andere eigenaardigheden. Die pluralistische oriëntatie werd in de periode van de Verlichting al vertolkt door Rousseau en vond nadien steun in de Romantiek en allerlei daarmee verbonden conservatieve stromingen, in het politieke en culturele nationalisme en in het christelijke confessionalisme. De vermaarde cultuurhistoricus J. Burckhardt merkte in de vorige eeuw over de toekomst van Europa al op: ‘Wat ons bedreigt is een homogenisering van de Europese cultuur, wat ons redt is onze culturele pluriformiteit.’ En Carry van Bruggen, bekend Nederlands schrijfster, zei het nog pregnanter: ‘distinctiedrift is levensdrift, eenheidsdrift is doodsdrift.’ Jan Pieterszoon Coen (standbeeld in Hoorn).
| |
[pagina 172]
| |
Ik ben geneigd noch de kosmopolitische, noch de eenzijdig-pluralistische denkrichting te onderschrijven. De Europese cultuur zie ik als de zich ontwikkelende resultante van twee fundamentele drijfkrachten: enerzijds een krachtige neiging tot cultivering van culturele pluriformiteit op alle terreinen des levens, maar anderzijds ook een neiging tot culturele integratie die we ervaren in gemeenschappelijke intellectuele en artistieke tradities en stijlen, een gemeenschappelijke industrieel-technische cultuur, in de erkenning van een breed complex van mensenrechten en de ontwikkeling van een liberale en democratische rechtsstaat. | |
Positieve en negatieve pool van onze identiteitWat nu te verstaan onder culturele identiteit? Ik zou dat begrip willen omlijnen als een zeker thuisgevoel, dat mensen geborgenheid en houvast biedt in een steeds complexer en onoverzichtelijker wordende wereld. Dat thuisgevoel vindt steun in een reeks van factoren zoals b.v. een eigen taal of dialect, een eigen omgangscultuur, eigen politieke of culturele tradities, een gemeenschappelijk ervaren verleden en daarin geworteld erfgoed, een eigen eetcultuurGa naar eind1., e.d. Culturele identiteit uit zich uiteraard in velerlei vormen: op locaal, regionaal, nationaal en Europees niveau, maar zeker ook b.v. in religieus-cultureel opzicht. Onze verzuiling is daarvan een markant voorbeeld. Ik beperk mij hier verder tot een korte uitwerking van culturele identiteit op nationaal, met name op Nederlands niveau. Identiteit heeft steeds een positieve en een negatieve pool. Het geeft aan wie we zijn, maar tegelijk ook wie we niet zijn of willen zijn. De belangrijkste trekken van onze Nederlandse identiteit ontwikkelen zich al in onze Republiek der Verenigde Nederlanden, waarin Holland sterk domineerde. En die Hollandse dominantie duurt ook na de ondergang van onze Republiek voort. Vandaar dat onze identiteit een sterk Hollands stempel heeft gekregen. Onze Republiek vindt internationale erkenning bij de Vrede van Münster van 1648. Het maakt dan niet langer deel uit van het oude Duitse keizerrijk en gaat haar eigen weg. Er zijn, zoals de socioloog Ernst Zahn in dit verband terecht opmerkt, waarschijnlijk geen twee buurlanden in de westerse wereld die wat hun historische ontwikkeling betreft een groter contrast vormen dan Nederland en DuitslandGa naar eind2.. Wij zijn Nederlanders omdat wij geen Duitsers zijn, zo merkte onlangs een Nederlandse publicist in Intermediair op3. Thorbecke zei hetzelfde al in 1857. Niettemin belijden we in ons volkslied wel jaar in jaar uit dat we van Duitsen bloede zijn. Negatief markeren we onze identiteit derhalve door ons af te zetten tegen die van Duitsland en daarnaast ook tegen die van onze Belgische zuiderburen. De Belgen-moppen zijn daarvan een amusant voorbeeld. Weet U trouwens waarom Hollanders zo gek zijn op Belgen-moppen? Wel, omdat ze zo goedkoop zijn. Ik zal nu in korte trekken onze culturele identiteit trachten aan te duiden tegen de achtergrond van die van onze Duitse buren waarvan we ons zoals gezegd zoveel mogelijk proberen te onderscheiden. Die Duitse identiteit is uiteraard een heel complex gegeven met vele regionale nuances en variaties. Op die nuances ga ik hier kortheidshalve echter niet in. | |
Nederlandse versus Duitse identiteitDe meest fundamentele trek van onze identiteit is ongetwijfeld het oerburgerlijke karakter van onze cultuur, zoals J. Huizinga op indringende wijze in het licht heeft gesteld in zijn Nederlands geestesmerk (1935). Dat is ook de reden waarom een antiburgerlijke beweging als het socialisme zolang ervaren is als een ‘Fremdkörper’ en zolang is uitgeslotenEen belangrijke figuur uit de Duitse geschiedenis: Ludwig van Beethoven (standbeeld in Bonn).
| |
[pagina 173]
| |
van regeringsdeelname. Onze burgerlijke volksaard met het calvinisme als religieuze achtergrond uit zich eeuwenlang in de cultivering van typisch burgerlijke deugden zoals netheid, spaarzaamheid, ingetogenheid, plichtsbesef, arbeidzaamheid, huiselijkheid, levensernst e.d. Bij nadere beschouwing is onze identiteit wel een heel complex gegeven met tal van interne spanningen. Zo onderscheiden we ons door een sterke neiging tot moraliseren die de Engelsen al tijdens onze Republiek opviel. ‘Talking to someone like a Dutch uncle’, is een bekende Engelse uitdrukking en betekent iemand op vaderlijke wijze de les lezen. De socioloog E. Zahn noemt Hollanders in zijn eerdergenoemde boek niet voor niets het meest bemoeizuchtige volk ter wereld. Die neiging wortelt in onze domineestraditie, die ertoe heeft geleid dat geloof en moraliteit een sterk stempel gedrukt hebben op onze volksaard en onze geschiedenis waarin twisten over geloof en moraal, over de religieuze en morele beginselen van ons denken en handelen zolang een prominente rol gespeeld hebben. Maar we onderscheiden ons tegelijk door een sterk pragmatische, zakelijke en tolerante instelling die wortelt in onze Hollandse koopmanstraditie. Die dominees- en de koopmanstraditie gelden wel als archetypen van onze volksaard. Dat de christendemocratie in ons land al zolang de meeste lakens uitdeelt, komt, lijkt mij, omdat zij beide tradities het meest behendig weet te combineren: de domineestraditie in de presentatie van wat zij voorstaat, de koopmanstraditie in het gemak waarmee zij in het beleid compromissen weet te realiseren. Het gevolg van die spanning tussen beide tradities is wel dat onze theologiserende en moraliserende manier van optreden vaak in fraai retoriek blijft steken. Zijn wij derhalve vanouds een volk van predikanten en kooplieden, Duitsers zijn, aldus de bekende uitspraak van Madame de Staël, tot één volk gemaakt door dichters en denkers, maar, zo voeg ik hier zelf aan toe, niet minder door een feodale krijgsadel en daarmee verbonden autoritaire, hiërarchische en militaire tradities. In tegenstelling tot Nederland dat al heel vroegtijdig afscheid genomen heeft van het vorstenabsolutisme en een modern land is geworden waarin de burgerij de toon aangeeft, is Duitsland tot de tweede helft der 20e eeuw in de ban gebleven van een autoritaire, hiërarchische en op militaire deugden afgestemde levensstijl, resulterend in drie Duitse rijken die alle ten onder zijn gegaan. In tegenstelling tot Duitsland onderscheiden we ons vanouds door een sterke vrijheidszin en tevens door een afwezigheid van grote verschillen in macht en levensstijl. Niettemin hebben we lange tijd ook een traditie gekend van gezagsgetrouwheid en van subtiel beleefde standsverschillen, maar dan wel binnen een egalitaire traditie die voorschrijft dat niemand teveel boven het maaiveld mag uitsteken. Doe maar gewoon is een oer-Hollandse levenswijsheid. Die egalitaire traditie verklaart ook waarom wij een van de platste inkomensverdelingen ter wereld hebben zoals het laatste rapport van het Sociaal-Cultureel Planbureau opnieuw bevestigt en waarom een opvallende levensstijl - conscipious consumption - hier spoedig op weerstand stuit. In tegenstelling tot het Duits is het Nederlands niet ontstaan als taal van de hogere standen, van het gezag en de bureaucratie, maar als de omgangstaal van het gewone volk, van boeren, kooplieden, zeelui en dominees. Het is daardoor veel minder formeel en zwaarwichtig dan het Duits. Maar we gaan er ook veel slordiger mee om dan de Duitsers met hun taal. Dank zij onze betrekkelijk platte samenlevensstructuur is de omgangscultuur hier ook minder formeel dan in Duitsland waar in de omgang meer plichtplegingen in acht genomen moeten worden en meer rekening gehouden wordt met rang en stand. In tegenstelling tot Duitsland passen heroïsme en een krachtige leiderschap niet in onze regeer- en bestuursstijl. Collegialiteit en streven naar consensus via vaak eindeloos lijkend overleg staan daarin vanouds centraal en niet zoals in Duitsland autoriteit en hiërarchie. Een zeer intensieve vergadercultuur is hiervan het gevolg. Onze democratie en economie worden niet voor niets getypeerd als een overlegdemocratie en -economie. We kennen wel een markteconomie maar die is door vele overlegcircuits en talloze kartels sterk aan banden gelegd. We hebben ook een eerste minister, maar in principe heeft die in tegenstelling tot de Duitse bondskanselier niets meer te zeggen dan andere ministers. Die behoefte aan het overbruggen van uiteenlopende standpunten kenmerkt niet alleen onze manier van besluitvorming, maar ook onze manier van denken. De poging tot een synthese van verschillende standpunten vormt b.v. ook een constante in de Nederlandse wijsbegeerte, die in dit opzicht duidelijk verschilt van de Duitse waarin juist een neiging overheerst dingen tot het uiterste door te denken. Is Duitsland een typisch continentale landmogendheid met de blik naar het Oosten, Nederland is een uitgesproken maritieme natie die met de rug naar het continent staat en een open, internationaalgeoriënteerde instelling koestert. Dit verklaart ook waarom we als maritieme natie ons uiterste best gedaan hebben Engeland bij het Europese integratieproces te betrekken. Onze nationale trots uit zich bij voorkeur in het besef dat we in tegenstelling tot andere volken, met name de Duitsers, niet nationalistisch zijn, niet denken in bekrompen termen van nationaal belang en nationale eer. Deze onbaatzuchtige pose, die neiging tot nationale zelfverloochening fungeert tegelijk als morele basis tot nationale zelfverheffing, het idee n.l. dat wij als Hollanders eigenlijk een hoger staand volk zijn. Bij internationale sportgebeurtenissen doen we overigens, vergeleken met andere volken, zeker niet onder in nationaal chauvinisme. Zowel in economisch als cultureel opzicht zijn we een typisch transito-land. Van alles en nog wat importeren we uit andere landen en mengen dat dan tot iets eigens. Dat vermengen en bemiddelen tussen verschillende culturen, m.n. tussen de grote Germaanse, Romaanse en Angelsaksische culturen die ons omringen, past geheel in onze koopmanstraditie. | |
[pagina 174]
| |
Kenmerkt de Duitse volksaard zich door een uitgesproken masculiene oriëntatie, onze cultuur heeft daarentegen een meer feminieme inslag. Het helpen van zwakkeren heeft hier een hoge prioriteit. Vanouds munt ons land uit in liefdadige activiteiten. We zijn recordhouders in ontwikkelingshulp en steeds op zoek naar verdrukte of zielige groepen waarvoor we ons kunnen inzetten. Onze economische kracht ligt vanouds ook vooral in de dienstensector. Het optreden tegen ordeverstoringen, criminaliteit, drugsverslaving, vandalisme e.d. is hier ook minder hard dan in Duitsland en andere landen. Alles moet hier zo soft zijn en soft worden aangepakt, zo merkte een in Nederland wonende Franse journalist onlangs opGa naar eind4.. Die voorkeur voor een softe aanpak is in het buitenland tijdens de kernwapendiscussie in de jaren tachtig bekend geworden als Hollanditis. Maar de laatste tijd is er wel sprake van een zekere kentering onder het huidige CDA/PvdA-kabinet dat op het terrein van ‘law and order’ en vreemdelingenbeleid steeds meer een koers vaart die in de jaren tachtig nog als kwalijke verrechtsing gold. | |
Confessionele versus liberale accentenCulturele identiteit is uiteraard een historisch begrip. In de loop van onze historie is die identiteit dan ook op verschillende wijze geïnterpreteerd en geaccentueerd. We kunnen daarbij twee grote tendenties onderscheiden die samenhangen met de eerder genoemde dominees- en koopmanstraditie: een confessionele stroming die teruggaat tot de Hollandse predikanten in onze Republiek en in de 19e eeuw een nieuwe expressie vindt in het Nederlandse Réveil met Bilderdijk, Da Costa en Groen van Prinsterer als bekendste exponenten; en sinds het einde der 19e eeuw in confessionele partijen en organisaties met A. Kuyper als belangrijkste voorman. En we kennen vanouds ook een liberale en meer wereldlijke stroming, die in onze Republiek vertolkt werd door de regentenstand, in de laatste decennia der 18e eeuw door de Patriottenbeweging en de Bataafse Omwenteling in 1795 en in de 19e eeuw door de liberale bourgeoisie en de liberale stromingen die daaruit zijn voortgekomen. De confessionele stroming legt sterk de nadruk op het christelijk karakter onzer natie en de daarmee samenhangende christelijke deugden en waarden, die in onze Republiek een prominente vertolker vonden in Jacob Cats. En sinds men die in de tweede helft der 19e eeuw bedreigd achtte door de toen sterk opkomende liberale invloed, richt die stroming zich voorts op bescherming van die christelijke waarden in eigen confessionele organisaties, resulterend in een sterk verzuilde opbouw van onze samenleving die tot gevolg had dat onze culturele identiteit lange tijd primair en in hoofdzaak bepaald werd door de zuil waartoe we behoorden. Onze nationale identiteit kreeg daardoor een overwegend negatief karakter. Zij uitte zich voornamelijk in het cultiveren van onze religieus-culturele verscheidenheid. Ons omroepbestel is daarvan een sprekend voorbeeld. De liberale stroming benadrukt uiteraard de liberale traditie en waarden van onze cultuur en is uit dien hoofde geporteerd voor algemene organisaties met een open structuur, waarin alle ruimte is voor verschillende gezindten, maar is in de loop van deze eeuw contre coeur ook ingelijfd in de verzuilde structuur onzer samenleving. Ook in dit opzicht is er een diepgaand verschil met de Duitse cultuur, waarin de invloed van kerk en godsdienst en van de liberale traditie op het openbare leven veel geringer is geweest. De Duitse cultuur is lange tijd veel meer gestempeld door de lange nawerking van de geest der Middeleeuwen, door diepgewortelde autoritaire staatstradities en door de invloed van de Romantiek en daarin wortelende nationalistische sentimenten. Dit heeft er ook toe geleid dat de volkscultuur, de folklore in Duitsland veel meer te betekenen heeft dan in Nederland, waar folklore veelal met dédain bejegend wordt, tenzij toeristische belangen daarmee gediend worden. Tot de jaren zestig dezer eeuw is onze cultuur in de ban gebleven van die antithese tussen confessionelen en liberalen. Maar in de jaren zestig treedt een culturele tegenbeweging op de voorgrond die onze culturele identiteit zowel in haar confessionele als burgerlijk-liberale vertolking met veel publiek gedruis ter discussie stelt en dat leidt ertoe dat tal van traditioneel christelijke en -burgerlijke deugden en waarden discutabel worden en in verval raken, resulterend in een verdere emancipatie van het individu op terreinen waarop de menselijke vrijheid tot voor kort door eeuwenoude tradities op stringente wijze was beperkt en maakt nieuwe vormen van zelfbepaling toelaatbaar die voorheen op strenge afwijzing stuitten. Die eman- | |
[pagina 175]
| |
cipatie manifesteert zich vooral op seksueel terrein waar een tijdlang zelfs een seksuele revolutie gepredikt werd.Ga naar eind5. Onze culturele identiteit krijgt daardoor een nieuw, sterk libertair accent dat we sindsdien aanduiden met termen als: moet kunnen, tolerantie voor afwijkend gedrag, gedogend bestuur e.d. In het buitenland ontlenen we daaraan een nieuwe reputatie, t.w. die van een bijzonder permissieve samenleving. Ons drugsbeleid is daarvan een bekende expressie. Die accentverschuiving in onze culturele identiteit in libertaire richting heeft echter ook een keerzijde, die b.v. tot uiting komt in het verval van huwelijk en gezin als kweekplaatsen van burgerlijke gezindheid, in toenemende slordigheid en slonzigheid in het openbare leven, in vervuiling van het straatbeeld, in vernielzucht, verval van decorum, nonchalance in menselijke relaties, slechte manieren, enz.Ga naar eind6. Wat onze culturele identiteit inhoudt, raakt sindsdien meer nog dan voorheen omstreden, ja, het hele begrip nationale identiteit krijgt een tijdlang zelfs een negatieve betekenis. Velen beschouwen het als een verouderde categorie die niet meer past in een steeds meer internationaal georiënteerde industriële cultuur. | |
Toekomst Nederlandse cultuurPas de laatste jaren begint dat te veranderen en is het spreken in termen van nationale identiteit niet langer taboeGa naar eind7.. Dat is m.i. vooral te danken aan de groeiende invloed van de Europese integratie en de krachtige herleving van etniciteit in een groot deel van Europa. Maar ook de toenemende multi-etnische dimensie van onze samenleving noopt ons ertoe na te denken over onze culturele identiteit. Dit heeft de laatste tijd geleid tot een reeks van publikaties over de positie,Nederland, vooral maritieme natie
de betekenis en de toekomst van onze nationale identiteit. We kunnen daarin een tweetal tendenties onderscheiden: enerzijds is er een neiging de eigen identiteit maar op te geven als een gepasseerd station, hoogstens nog een perron vanwaar men vertrekken kan naar een nieuwe Europese of kosmopolitische bestemmingGa naar eind8.; anderzijds is er een streven tegenover het snel oprukkende culturele internationalisme de eigen taal en cultuur toch zoveel mogelijk in stand te houdenGa naar eind9.; een streven dat mede ondersteund wordt door het vorig jaar opgerichte Comité Buitenlands Cultureel Beleid. Heeft dit laatste nog wel zin? Ik geloof van wel. Er zal onder invloed van de toenemende Europealisering en Amerikanisering van onze cultuur de komende decennia ongetwijfeld veel veranderen in onze samenleving en cultuur. Maar we kunnen toch wel een zekere eigen identiteit in stand houden, mits we in cultureel opzicht wat weerbaarder worden, ons cultureel minderwaardigheidsgevoel, ons Madurodam-complex afleggen als het om het uitdragen van onze eigen taal en cultuur gaat. Het Algemeen Nederlands Verbond zet zich hiervoor al bijna honderd jaar in, maar krijgt nog altijd slechts steun van een kleine minderheid in ons volk. De Vlaamse hoofdredacteur van ‘Ons Erfdeel’ hekelde dit Hollandse culturele minderwaardigheidsgevoel onlangs op de volgende wijze: ‘De manier waarop de Nederlanders zich over het algemeen aan zelfkwelling te buiten gaan wanneer het hun nationale identiteit betreft, is werkelijk gênant voor de niet-Nederlander. Het is op den duur even hinderlijk als arrogant chauvinisme. Want van een volk mag men wel verwachten dat het respect heeft voor zijn eigen identiteit en dat het ook een elementaire behoefte voelt om deze identiteit te profileren in het veelstemmig koor der volkeren (...) Als buitenlander - hoewel niet helemaal, want ik maak als Nederlandssprekende deel uit van de neerlandofonie - word je door mismoedigheid overvallen bij de confrontatie met zoveel gebrek aan zelfrespect’. Aldus DeleuGa naar eind10.. De Rotterdamse burgemeester A. Peper verklaarde de Oranjekoorts die in ons land weer opstak toen het Europese voetbalkampioenschap in Zweden naderde als een compensatie voor ons gebrek aan culturele identiteitGa naar eind11.. Als ons niets anders meer rest dan die Oranjekoorts bij voetbaltoernooien om ons nog een beetje Nederlander te voelen, dan ziet het er slecht uit met onze Nederlandse identiteit. | |
Kritische evaluatie anti-Duitse sentimentenIk heb in het voorgaande de cultuurverschillen tussen ons land en Duitsland sterk benadrukt. Die verschillen, samen met onze bittere ervaringen met Duitsers in de Tweede Wereldoorlog, hebben ons ertoe gebracht onze identiteit in negatieve zin vooral te markeren door ons af te zetten tegen Duitsland en Duitsers die we nog steeds met achterdocht bejegenen. Dat geldt ook voor de ontwikkeling van de democratie elders. Toen de Duitse Bondsregering b.v. in de jaren zeventig haar toevlucht nam tot de toepassing van beroepsverboden tegen extremistische elementen die geacht werden een bedreiging te zijn voor die democratie, en tot een krachtdadig optreden tegen het politieke terrorisme van de Rote Armee Fraktion, riep dat hier felle reacties op en zag men daarin zelfs een herleving van de politiestaat. | |
[pagina 176]
| |
‘Eerst de Mof heeft ons geleerd dat we een echt volk zijn’, zo merkte de theoloog G. van der Leeuw - onze eerste naoorlogse minster van O.K. en W. - direct na de oorlog opGa naar eind12.. Het lijkt wel of veel Hollanders de Mof nog steeds nodig hebben om hun Nederlandse identiteit te accentueren. Toen de in Nederland werkende Duitse journalist S. Weidemann op het Goethe-instituut Nederlands leerde vroeg een Nederlander hem: ‘Waarom leer je eigenlijk Nederlands? Ze horen toch wel dat je een rotmof bent’. Duitsers die Turken of Marokkanen discrimineren moeten maar eens voor straf enkele weken met een Duitse krant door Amsterdam lopen, aldus Weidemann. Die ervaren dan zelf hoe dat voelt om gediscrimineerd te wordenGa naar eind13.. Vooral bij sportontmoetingen komt dat anti-Duitse sentiment onverbloemd en soms zelfs nogal agressief tot uiting. F. Wielenga, bijzonder hoogleraar Duitslandstudies aan de Rijksuniversiteit Groningen, meent dat Nederlanders helemaal niet zo anti-Duits zijn. Het wordt tijd, zo stelt hij in NRC-Handelsblad van 7 november j.l., om eens af te rekenen met het cliché van anti-Duitse sentimenten in Nederland. Die sentimenten zijn er echter nog wel degelijk. In hetzelfde nummer van NRC-Handelsblad merkt R. Meyer op dat het anti-Duitse sentiment uiteraard deel uitmaakt van het Nederlandse levensgevoel en onze nationale identiteit in belangrijke mate bepaalt. Wij genieten van het feit dat de eeuwige rotmof bestaat en het nooit goed zal doen. Hoezeer anti-Duitse sentimenten nog leven werd op 8 november j.l. - dus een dag later - nog eens bevestigd in de VPRO-rubriek Lopende Zaken. Daaruit bleek o.a. dat veel Duitsers die in Nederland woonden, weer naar Duitsland zijn teruggekeerd vanwege de negatieve en zelfs vijandige wijze waarop zij hier vaak bejegend werden. Als we onze identiteit in stand proberen te houden door ons vooral af te zetten tegen de Duitsers, getuigt dat niet van innerlijke kracht. In de Bondsrepubliek is sprake van een groeiende belangstelling voor de Nederlandse taal en cultuur. Vooral in Münster houdt men zich daar intensief mee bezigGa naar eind14.. In Nederland zien we daarentegen juist een afnemende belangstelling voor de Duitse taal en cultuur. Gezien de groeiende betekenis van de Duitse economie, politiek en cultuur in Europa, lijkt me dit niet erg slim. Na de ogdergang van het Derde Rijk is er in Duitsland veel veranderd. De Duitse Bondsrepubliek is dank zij de politiek van Adenauer sterk verwesterd en zowel in politieke als in culturele zin in snel tempo gemoderniseerd. Het is een normaal liberaal en democratisch land geworden en fungeert nu zelfs als het belangrijkste Westerse politieke en economische model voor de postcommunistische landen in Centraal- en Oost-Europa. Hoewel oude karaktertrekken zeker nog wel herkenbaar zijn is Duitsland nu dank zij zijn indrukwekkende na-oorlogse welvaartsgroei sterk verburgerlijkt. Door zijn federalistische structuur is er tevens sprake van een brede machtsspreiding. De liberale droom van het Frankfurter Parlement van 1848 is na de oorlog eindelijk verwerkelijkt. In het Europese integratieproces is de angst voor nieuwe Duitse machtsontplooiing steeds een belangrijke drijfveer geweest. De Duitse hereniging heeft de Teutonofobie een nieuwe impuls gegeven. Die teutonofobie bepaalt in sterke mate de houding van Engeland en Frankrijk tegenover Duitsland. Hoezeer dat het geval is, is opnieuw gebleken in de discussie over het Verdrag van Maastricht. In Frankrijk diende het signaleren van het gevaar van nieuwe Duitse hegemonie zelfs als voornaamste argument om hetzij vóór hetzij tegen het verdrag van Maastricht te zijn. Laat ik om die angst enigszins terug te dringen eindigen met een uitspraak van de bekende Duitse auteur Hans Magnus Enzensberger, gedaan in zijn enkele jaren geleden verschenen boek over Europa. Enzenberger wijst daarin op het paradoxale feit dat Duitsers alleen gevaarlijk zijn als ze idealistisch zijn, onzelfzuchtig en zich dus willen opofferen voor een ideaal. Nu zijn ze helemaal niet gevaarlijk meer, omdat ze hoofdzakelijk in beslag genomen worden door hun eigen beperkte belangen en genoegens en een saai volk zijn geworden. Aldus Enzensberger. Ik geloof dat daar veel in zit. Zolang Duitsers hun nationale trots voornamelijk zoeken in ‘D-Mark’ nationalisme, in altijd durende overschotten op de betalingsbalans, in efficiënt management en in sportprestaties zoals degelijk, effectief, maar weinig sprankelend voetbal, zolang zij hun expansiedrang uitleven in een wereldwijd uitbundig toerisme, zolang is er weinig reden tot zorg over Duitse machtsgroei in het hart van Europa. Wel zullen we de komende jaren rekening moeten houden met een stijgend Duits zelfbewustzijn - en nieuwe generatie Duitse politici zal minder dan vorige generaties geneigd zijn naar de pijpen van andere lidstaten van de EG te dansen - en zeker ook met een groeiende Duitse invloed in Europese zaken, nu de Sovjet-Unie als supermacht is weggevallen, Amerika de blik meer naar binnen richt en Engeland en Frankrijk als grote mogendheid op hun retour zijn al trachten deze landen dit nog zoveel mogelijk te verdringen.
S.W. Couwenberg is hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de EUR en hoofdredacteur van Civis Mundi. |
|