Neerlandia. Jaargang 96
(1992)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Nederland en Vlaanderen één taal, twee culturen?
| |
Historische contekstZijn gehele betoog wordt gekenmerkt door begripsverwarringen en anachronismen. Het begrip Vlaanderen en Vlaams wordt op het ene moment puur historisch bedoeld, op het andere moment in de huidige betekenis van nederlandstalige gemeenschap in België. Zijn stelling: De geschiedenis van Nederland begint in 1550. De geschiedenis van Vlaanderen begint een half millenium eerder: laten we gemakshalve zeggen in 1096, is even karakteristiek als illustratief. Afgezien van de feitelijke onjuistheidGa naar eind1. en het noemen van het willekeurig jaartal 1550 gaat de vergelijking volledig mank.
Waarom laat Droste de geschiedenis van het huidige Vlaanderen (omvattende het historische Vlaanderen, Zuid-Brabant, het land van Loon) beginnen met de geschiedenis van het graafschap Vlaanderen en die van het huidige Nederland niet met bijvoorbeeld die van het graafschap Holland zoals men in het Nederlandse onderwijs reeds lang gewend is? Waarom identificeert hij de oorsprong van de geschiedenis van de nederlandstalige gemeenschap in België bijvoorbeeld niet met die van het hertogdom Brabant dat zich als opvolger zag van Neder-Lotharingen en zeker in de 12e en 13e eeuw een zeer grote invloed had tot ver in het Rijnland (Keulen), tot aan de grenzen met Westfalen? De economische sleutelpositie van Brabant met het beheersen van de handelsweg Keulen-Bavay en de toen Brabantse handelsstad Dordrecht naast een opkomend Antwerpen geeft daar alle redenen toe. | |
Kunst- en cultuurgeschiedenisDroste's opmerking: De Vlaamse Primitieven.. worden nog gemakshalve als ‘die van ons’ (bedoeld Noord-Nederlands, WvH) bekeken. Maar in wezen zijn ze even weinig (Noord-)Nederlands als Van Veldeke, Hadewijch, Ruusbroec lijkt al even ondoordacht. Een aantal kunstenaars die we thans tot de Vlaamse Primitieven rekenen waren geen Vlamingen maar Zuid-Nederlanders. Het bekritiseren van de Noord-Nederlanders wegens het ‘inpalmen’ van de Vlaamse Primitieven bij hun cultuur maar het tegelijkertijd klakkeloos aanvaarden van de gebroeders van Eijk uit het Maasland als Vlaamse Primitieven duidt op inconsistentie. Hetzelfde geldt voor de verwijzing naar de Maaslandse dichter Hendrik van Veldeke - die een tijdlang op de Zwanenburcht van Kleef aan zijn Aeneas werkte -, de Brabander Jan van Ruisbroek en de uit de omgeving Breda-Antwerpen stammende Hadewijch - beiden in historisch opzicht dus niet Vlaams. Hadewijch is zelfs als ‘grensgeval’ te beschouwen. Voor de duidelijkheid: het ligt niet in de bedoeling hen tot ‘Nederlanders’ te maken in de betekenis die Droste hanteertGa naar eind2. maar wel om deze Brabanders, Maaslanders, Vlamingen het predikaat ‘Nederlander’ te geven: iemand levend in en doordrongen van de cultuur der NederlandenGa naar eind3..
Het beeld van de cultuurgeschiedenis van de Nederlanden is dat van een turbulent en dynamisch patroon van stromen en tegenstormen. In bepaalde tijdvakken blijken deze stromen zeer krachtig in zekere gewesten op te wellen en reiken ze, breed uitwaaierend, tot ver buiten de Lage Landen. In andere tijdvakken zijn deze stromen zwakker en reiker niet verder dan de naburige gewesten. De ‘procesvariabelen’, die aan dit stromingspatroon ten grondslag liggen, blijken van velerlei aard: ze zijn van dynastiek, puur-economisch, militair-strategisch, van technisch of religieus karakter. Ook blijken vele invloeden wederkerig en is er sprake van wisselwerking. Grosso modo kan men door dit patroon van wisselwerking als uitgangspunt te nemen een cultuurgebied afbakenen waartoe zowel Benelux-staten maar ook het noordelijk Rijnland tot Keulen en delen van Noord-Frankrijk behoren. | |
Eenheid in verscheidenheidIn zijn artikel gaat Droste uit van de suprematie van het Vlaams-Brabants machtsblok in de Nederlanden en kijkt neer op de Noordelijke Nederlanden. Daarbij onderschat hij de politieke, economische en culturele rol van met name de Oost-Nederlandse en de voormalige Nederlandse gebieden in Duitsland. Recent onderzoekGa naar eind4. heeft aangetoond dat als er al sprake is van een scheiding in de Nederlanden die niet is tussen noord en zuid is maar tussen oost en west. Aan de hand van vele voorbeelden kan aangetoond worden dat bijvoorbeeld vanaf het jaar 1000 steeds intensieve politieke, dynastieke en handelscontacten hebben bestaan tussen Artesië, Vlaanderen en Brabant enerzijds en het Gelders-, Kleefs- en Maasland. Evenzo tussen Vlaanderen en Friesland, tussen IJsselstreek en Keulen, tussen het Maasland en de Nederrijn. Enzovoort. Niet steeds in dezelfde periode of samenhangend met bepaalde gebeurtenissen. In het kielzog van deze contacten volgden steeds ook een culturele interactie, die - hoe ongaarne Droste en geestverwanten dit zullen toegeven - in de 14e en 15e eeuw tot een vorm van culturele eenheid in verscheidenheid heeft geleid. | |
[pagina 147]
| |
Culturele verschillen anno 1992Dit maakt duidelijk dat men ook thans niet eenvoudig kan spreken van één hedendaagse sociocultuur in Nederland en één in Vlaanderen. In de serie van Carel Huybrechts voor de KRO-televisie over het leven van de Belgen blijken met name vele inwoners van de Nederlandse provincies Noord-Brabant en Limburg veel gemeenschappelijks met de Vlamingen te herkennen zoals o.a. Kees Bastianen in de Volkskrant terecht opmerkte.
Er zijn onmiskenbaar verschillen met de ‘Belgen’, die ook de mensen in Noord-Brabant en Nederlands Limburg niet ontgaan. Deze verschillen blijken echter meer gerelateerd met de begrippen ‘staat’ en ‘staatsmacht’ dan met (cultuur historie. De sterk toegenomen staatsbemoeienis (en de daarmee verbonden regelgeving, vergadertechnieken, terminologie, enzovoort) en de eveneens sterk gegroeide staatsgebonden nieuwsberichtgeving en reclame via de massamedia vormen een belangrijke reden. Dit, samen met de sterk toegenomen binnenlandse migratie waardoor nagenoeg geen homogene socioculturen meer bestaan, geeft meer aanknopingspunten voor een genuanceerd beeld over de groeiende culturele verschillen tussen Noord en Zuid dan de (cultuur)geschiedenis ooit kan bieden. Strikt genomen tracht Droste (cultuur)historische argumenten te vinden voor een ‘voor-afbeelding’ van staatsgrenzen, enkele eeuwen voordat deze grenzen meestal als gevolg van machtspolitiek en militaire ‘toevalligheden’ zijn ontstaan. Evenmin als deze ‘toevalligheden’ zeker op lange termijn vooruit inzichtelijk blijken te zijn (vgl. de recente ontwikkelingen in Oost-Europa en ex-Joegoslavië), net zo min zijn ontwikkelingen m.b.t. het begrip staat, staatsinvloed en staatsmacht vanuit het verleden voorspelbaar. | |
Verontrustend aspectWaar ligt de oorzaak van het ontstaan van het misverstand zoals Droste maar ook anderen dat uitdragen? Een eerste vermoeden gaat in de richting van een doorgaans geringe kennis die ‘men’ heeft van de geschiedenis en cultuurgeschiedenis van de gebieden buiten de huidige machtscentra: Brussel-Antwerpen-Gent in het Zuiden en de Randstad in het Noorden. Gemakshalve projecteert ‘men’ de cultuurgeschiedenis van alle voormalige gewesten in het zuiden op ‘Vlaanderen’ en die in het noorden op de Randstad. Misschien is het in dit kader noodzakelijk te wijzen op een verontrustend aspect. Het is niet de eerste keer dat ondoordachte, quasi-historische of zelfs valse argumenten deel uitmaken van een staatsideologie of worden aangevoerd om soevereniteitsaanspraken of zelfs het bestaan van een staat te legitimerenGa naar voetnoot5.. Uiterste zorgvuldigheid is bijgevolg geboden om geen voedingsbodem te laten ontstaan waarop het zelfs in Nederland en Vlaanderen bestaande staatsnationalisme zich kan bestendigen of zelfs verder ontwikkelen. Dr. W.F.W.M. VAN HEUGTEN De stelling van dr. F.G. Droste, hoogleraar Algemene Taalwetenschap te Leuven, met zijn artikel De 17 Verenigde Provincies zijn nooit verenigd geweest. Nederland en Vlaanderen: één taal, twee culturen in Neerlandia (jg. 96, nr. 2, 1992, blz. 43-46) zou minister Hedy d'Ancona eindelijk dan toch gelijk geven. Waarover heeft vooral Vlaanderen zich dan druk gemaakt? | |
Nederlandse cultuur met variantenMet de aangevoerde definities van o.m. Durkheim (1902) kan men verschillende kanten uit. Binnen de Nederlanden zijn dan ook nog wel meer culturen te onderkennen, bijvoorbeeld: de zuidnederlandse onder de grote rivieren, de randstadcultuur en de oostnederlandse. Doch er zijn nog andere definities, onder andere die welke de heer Droste zelf aan het eind van zijn betoog neerschrijft: ‘Nederland en Vlaanderen... gebonden door het meest natuurlijke van alle leef- en denkvormen: de taal’. De gemeenschappelijke taal is inderdaad het belangrijkste communicatie- en bindmiddel en tegelijk een wezenlijk kenmerk van de cultuur. Een paar jaar geleden citeerde de Franse minister voor de Francophonie Alain Decaux met instemming de Portugese president Mario Soares: ‘Mijn vaderland is mijn taal’. Ik zou dan ook eerder van één Nederlandse cultuur met een aantal varianten willen gewagen. De zuidelijke met haar latijns-katholieke politoer en de noordelijke die dan wel niet begint aan de rijksgrens bij Wuustwezel of bij de Koewacht. De grote rivieren zijn nog steeds een geografische en psychologische drempel, om dan nog niet te spreken van de mentale verschillen ten gevolge van de godsdienstige ontwikkeling boven en onder de Moerdijk. Er is eveneens een lijn te trekken tussen de randstadcultuur en die in de noordelijke en oostelijke gewesten. Binnen die periferie zijn er overigens opvallende tegenstellingen tussen bijvoorbeeld Friesland en Groningen en tussen het bovenrijnse Gelderland en het gebied tussen Maas en Waal. Het kan evenmin worden ontkend dat de Nederlandse provincies Noord-Brabant, uiteraard Zeeuws-Vlaanderen en (Oost-)Limburg overgangsgebieden zijn tussen randstad en Oost-Nederland enerzijds en de Vlaamse, Brabantse en Limburgse varianten binnen de Nederlandse Gemeenschap Vlaanderen anderzijds. | |
XVII provinciënOok op de weergave van de geschiedenis door de professor Algemene Taalwetenschap als argument voor zijn stelling is wel een en ander aan te merken. Zij stoelt op een geschiedbeoefening van de Nederlanden, die vertrekt van wat de befaamde Groningse historicus Kossmann ter zake ‘de platte realiteit van de hedendaagse staatsgrenzen’ noemt; een staatsnationalistische geschiedschrijving die de Nederlandse c.q. Belgische geschiedenis als een doorlopende breuk tussen België en Nederland beschouwt. | |
[pagina 148]
| |
Sta mij toe hier enige concrete kritiek ten aanzien van slechts een paar ‘historische’ gegevens van de Heer Droste te geven.
‘De “17 Verenigde Provincies” hebben nooit bestaan’. Het is het ene of het andere en niet het ene én het andere. De benaming ‘XVII Provincies’ van de 16de eeuw staat voor de bondstaat der Nederlanden die in het bezit was van Karel V en daarna van Filips II. De term ‘Verenigde Provincies’ staat daarentegen voor de statenbond die uit de Opstand tegen Filips II ontstond, die de voorganger is van het huidige Nederland en die kennelijk volgens Droste wel een eenheid zou hebben uitgemaakt. Als die statenbond der ‘Verenigde Provinciën’ wel zou hebben bestaan, a fortiori kan men stellen dat in het veel sterkere staatsverband van de ‘XVII Provinciën’ de eenheid nauwer moet zijn geweest. De Republiek van de Verenigde Provinciën vormde inderdaad in veel mindere mate een politieke en mentale eenheid dan voordien de XVII Provinciën en van een toenmalig sterk klein-Nederlands besef en gevoel van samenhorigheid kan moeilijk worden gesproken, gezien de politieke en godsdienstige versnippering van de Republiek.
Het afzetten van een Vlaamse of Zuidnederlandse entiteit (sinds 1096) tegen een (Noord-)Nederlandse (slechts sinds 1550!) heeft voor de middeleeuwen en voor de 16de eeuw geen enkele zin. Vóór de 15de eeuw waren er slechts afzonderlijke vorstendommen: Artesië, Brabant, Friesland, Gelre, Henegouwen, Holland, Utrecht, Vlaanderen, Zeeland, enz. Het oude graafschap Vlaanderen was grosso modo het gebied op de linkeroever van de Schelde; Brabant en het huidige belgisch Limburg vielen daar volledig buiten. En daarna was er in de 15de en 16de eeuw de Bourgondisch-Habsburgse staat der Nederlanden, waarin evenmin een ‘Noord’ en een ‘Zuid’ bestonden. Eerst toen ging de benaming ‘Vlaams’ een ruimere betekenis krijgen, uiteraard niet in de zin van het nog niet bestaande zuiden, maar wel in de betekenis van ‘Nederlands’ of ‘Belgis’ als taal (bijvoorbeeld de ‘provinciën van de vlaemsche tonghe’ zoals Brabant, Gelre, Holland, Utrecht, Vlaanderen en Zeeland, die tot de opstandige Unie van Utrecht van 1579-1580 toetraden). ‘Vlaming’ kon insgelijks slaan op inwoner van de XVII Provinciën (bijvoorbeeld ‘Flameng de Namur’). De benaming ‘Nederland’, waarvan volgens Droste ‘de geschiedenis begint in 1550’, had toen eveneens alleen betrekking op alle XVII Provinciën samen. Als dr. Droste er echter de provincie Holland mee bedoelt, dan kan ik eventueel gefrustreerde Hollanders geruststellen: voortgaand op hun respectieve beleningsakten is het graafschap Holland op de kop af precies even oud als Vlaanderen (862)!
De beroemde Leo Belgicus is niet van Pieter van de Keere, maar van Frans Hogenberg en is in 1583 door Michaël Aitzinger uitgegeven, toen de grote Brabantse en Vlaamse steden nog steeds zij aan zij met Holland en Zeeland ‘ons Nederlant - nostre Païs belgique’ verdedigden tegen de teruggekeerde Spaanse troepen. De uitgave van 1617 is slechts één van de talrijke en suksesrijke herdrukken en varianten van de Leo Belgicus, die door graveurs en drukkers nog meer dan een eeuw lang werden heruitgegeven en in de verkoop gebracht, omdat zij daarvoor vanwege een kennelijk bestaand algemeen-Nederlands samenhorigheidsgevoel een gat in de markt zagen. Voeg daarbij nog eens de negentig kaartuitgaven van het hele Nederland die tussen 1579 en 1650 bekend zijn (waarvan zestig tussen 1600 en 1648), terwijl er voor dezelfde periode ondanks de scheuring slechts drie kaarten van de Verenigde Provinciën bestaan en van het Spaanse Nederland zelfs geen enkele; de eerste kaart met afzonderlijke voorstelling van de Republiek der Verenigde Provinciën dateert pas van 1615 en is eveneens een Kaerius. Cartografen bleven nog na 1700 kaarten van de Nederlanden als geheel uitgeven.Ga naar eind1. Tot 1635 werd de scheuring zowel door de regeerders in Den Haag als in Brussel tijdelijk geacht. Zelfs na 1648 waren de begrippen ‘Noordelijke’ en ‘Zuidelijke Nederlanden’ vrijwel onbekend en a fortiori ‘Vlaanderen’ zoals het nu volgens de Belgische grondwet bestaat. Tobias Lotter bijvoorbeeld liet in de legende van zijn kaart (2de helft 17de eeuw) volgende tekst afdrukken: ‘XVII Provincii Belgii... quarum hodie maximam partem Hispania-rum, nonnulae Galliae regis ditioni subjacent, VII vero sub nomine Foederatarum Provinciarium libertate gaudent...’ (De XVII Provinciën,... waarvan vandaag de dag de meeste onder Spanje en enige gebieden onder de Franse koning vallen, zeven daarentegen onder de naam van Verenigde Provinciën de vrijheid genieten). Andere benamingen waren ‘vrij’, ‘bevrijd’ of ‘Verenigd Nederland’ tegenover ‘overheerd’ (bezet) of ‘Konings Nederland’. In de 16de en tot in de 18de eeuw waren de begrippen ‘Nederlander’ en ‘Belg’ overigens onderling verwisselbare synoniemen. Nog in 1789 riep de Brabantse Omwenteling in Brussel de ‘Verenigde Nederlandse Staten’ (in het Frans: ‘États Unis Belgiques’) oftewel de ‘Nederlandse Republiek’ (en niet Belgische Republiek zoals in de Belgische geschiedboekjes staat) uit en oogde naar Den Haag op eventuele hereniging in een statenbond. De 18de- eeuwse Amsterdamsche Courant publiceerde berichten uit Brussel, Antwerpen, Gent, enz. onder haar binnenlands nieuws.
Ten aanzien van de opmerking over de ‘Vlaamse Primitieven’ als zogenaamd onterecht deel van de Nederlandse cultuur stel ik de vraag: aan welk van de twee Nederlandse staten moeten schilders worden toegewezen zoals bijvoorbeeld Jan Gossaert, alias Mabuse (Maubeuge? ca. 1480-Breda 1532) en Antonia Moro (Utrecht 1517/19 - Antwerpen 1576) met hun herhaaldelijke verhuizingen van ‘Noord’ naar ‘Zuid’ en omgekeerd? In 1985 was schilderwerk van Gossaert als ‘Zuidnederlander’ in Brussel te zien op de tentoonstelling ‘Luister van Spanje en de Belgische (sic!) steden’; een jaar later als ‘Noordnederlander’ in Amsterdam op de tentoonstelling ‘Noordnederlandse kunst in de eeuw van de beeldenstorm’. Onder de Vlaamse Primitieven was overigens geen enkele ‘Vlaanderaar’. Met schilders als de oude Breughel en Jeroen Bosch lag het niet anders; hun namen geven hun origine aan en zij zouden derhalve volgens diezelfde staatsnationalistische logica tot de zogenaamde Noordnederlandse schilderschool moeten worden gerekend. Het onderscheid tussen de ‘Noordnederlandse’ en Vlaamse schilderscholen wordt evenwel door buitenlandse kunsthistorici en musea, die niet door de klein-Belgische of klein-Nederlandse virus zijn aangetast, onbevangen afgewezen als het resultaat van kunstmatige apriorismen en van een idealiserende en intuïtieve benadering, althans wat de periode vóór de scheuring betreft. | |
‘Limburg’Voornamelijk het Limburgse voorbeeld van Droste is opmerkelijk en een negatie van wat hij voor de rest van de beide Nederlanden zou willen aantonen. In tegenstelling tot Brabant, Holland, Vlaanderen en Zeeland die in de middeleeuwen cultureel, economisch en politiek naar elkaar toegroeiden en in de 16de eeuw zelfs een hoge mate van integratie kenden, zijn de huidige beide Limburgen vóór het einde van de 18de eeuw nooit verenigd geweest. Zij droegen niet eens de naam ‘Limburg’ en zij waren als volgt versnipperd: 1) het graafschap Loon (met Hasselt en Maaseik) viel sedert de 14de eeuw onder het onafhankelijke prinsbisdom Luik; 2) het gebied rond Sint-Truiden en Tongeren behoorde vanouds tot het prinsbisdom Luik; 3) het Gelders Overkwartier (Venlo, Roermond en Gelder), het thuisland van de hertogen van Gelre, viel in de 17de eeuw onder de Spaanse Nederlanden en was in de 18de eeuw opgedeeld tussen de Republiek der Verenigde Provinciën (Venlo en omgeving), de Oostenrijkse Nederlanden (Roermond en omgeving) en Pruisen (Gelder); 4) de confederatie van Landen van Overmaas behoorde de hertog van Brabant toe in diens hoedanigheid van hertog van Limb(o)urg-aan-de-Vesder; vervolgens werden hiervan in de 17de en 18de eeuw bepaalde delen vanuit Brussel en andere delen (waaronder de Voerstreek) dan weer vanuit Den Haag bestuurd; 5) het tweeherige Maastricht viel onder de co-soevereiniteit van de prinsbisschop van Luik en van de hertog | |
[pagina 149]
| |
van Brabant en daarna van zijn rechtsopvolgers, achtereenvolgens de landsheer van de Nederlanden (Karel V en Filips II) en vanaf 1632 de Republiek; 6) tenslotte waren er de tientallen (keizer)rijksonmiddellijke enclaves zoals bijvoorbeeld Horn en Thorn. Van gescheiden historische ontwikkeling gesproken! Hoewel de bewoners van deze regio's slechts sinds 1815 Limburgers zijn en in 1839 door de rijksgrenzen politiek opnieuw gescheiden zijn, toch hebben zij een culturele samenhorigheid ontwikkeld die voorbeeld kan staan voor de heelnederlandse integratie. Samen zingen zij ‘Waar in bronsgroen eikenhout...’, samen feesten zij en in 1989 vierden zij samen - met de twee gouverneurs voorop - 150 jaar samenwerking tussen de twee Limburgen. | |
Vlaamse zelfgenoegzaamheidTot slot zou ik willen onderstrepen dat de bijdrage van de heer Droste naar mijn gevoel exponent is van wat wij de laatste jaren steeds meer vanuit Vlaanderen gewend zijn sedert de afschaffing van de Nederlandse cultuurgemeenschap door de grondwetsherzieningen van het begin der jaren tachtig: de afwijzing van de algemeen-Nederlandse ruimte en identiteit ten behoeve van de ‘belgitude’ en het propageren van een eigen provincialistische Vlaamse identiteit, om in een besloten ruimte zelfgenoegzaam op zichzelf terug te vallen. Onder pressie van welbepaalde niet nader te noemen belgicistische kringen werd toen een extra-politieke barrière opgeworpen tegen samenwerking en integratie met Nederland: de grondwettelijke, sedert lang en alom ook bij de Franstaligen, aanvaarde en gerecipieerde termen ‘Nederlandse Cultuur’ en ‘Nederlandse Cultuurgemeenschap’ werden stelselmatig vervangen door ‘Vlaamse Cultuur’ en ‘Vlaamse Gemeenschap’ met het bijbehorende lage sociaal prestige, terwijl de andere landsdelen zelfbewust voor ‘Franse Gemeenschap’, respectievelijk voor ‘Duitstalige Gemeenschap’ konden opteren. Bij de laatste ‘staatshervorming’ van België in 1988-1989 werd ‘Vlaams’ verder doorgetrokken naar het enige terrein waar ‘Nederlands’ nog bestond, namelijk in de Brusselse instellingen voor persoonsgebonden aangelegenheden. Jarenlang zag ik in de jaren zeventig met eigen ogen dat aan de Nes in Amsterdam een ‘Vlaams Centrum voor Nederlandse Cultuur’ zou worden gevestigd; tijdens de opbouw stond het in grote letters op de bouwwerf aan de Nes, maar toen het in 1981 werd ingewijd, bleek de afgang; het werd slechts een ‘Vlaams Cultureel Centrum’! Met de inmiddels beruchte uitspraak van D'Ancona heeft Vlaanderen veeleer een koekje van eigen deeg gekregen. Sedert ongeveer een decennium hanteert Vlaanderen steeds sterker een particularisatisch referentiekader dat zich tot het eigen gewest beperkt (‘Wat wijzelf doen, doen wij beter’) en dat ondertussen vrijwel zonder verpinken Brussel en omgeving laat verkwanselen! Jozef Deleu omschreef het ooit eens als de ‘Pleinvrees van de Kanunniken’. In dat kader is ook voor Nederland geen plaats meer. Politiek en inzake kapitaalconcentratie zwak, bezwijkt Vlaanderen dan ook steeds opnieuw en gemakkelijk voor de minste vingerknip vanuit het Élysée en Laken en vanuit de nationalistische Parti Socialiste: geen samenwerking van Sabena met KLM (wel met Air France), geen samenwerking van de ‘Generale’ met de AMRO (wel met het franse SUEZ) en geen samenwerking van de Bank Brussel-Lambert met de Nationale Nederlanden (nu moet er ineens nodig een zogenaamd ‘Belgische verankering’!). De afwijzing van RTL4 op de Vlaamse buis, zogenaamd om de Vlaamse identiteit tegen vertrossing te beschermen (alsof de commerciële VTM niet zou besmetten of vertrossen!), is daarvan een voorbeeld te meer. Het succes van VTM is daarentegen voor de ontwikkeling van de Nederlandse cultuur in Vlaanderen een ramp. De BRTN en vooral de Hilversumse zenders hebben daardoor in Vlaanderen sterk terrein verloren. Bovendien ziet de BRTN zich ook de laatste tijd in navolging van de VTM verplicht ‘vlomse’ series uit te zenden. Nadat de staatshervormingen in België tussen 1980 en 1990 met de stelselmatige verwijdering van ‘Nederlandse Cultuur’ uit de Belgische grondwet de staatsrechtelijke voorwaarden hebben geschapen om af te geraken van wat daar aan Nederlandse identiteit nog bestaat, zal VTM wel de rest doen! De reclamespots van de STER worden bijvoorbeeld door de VTM in een Vlaams-Frans tussentaaltje nagesynchroniseerd uitgezonden. De media in België hanteren weer vrolijk en steeds meer de termen Vlaams-sprekend, Vlaamse taal, Vlaamse film, Vlaamse literatuur en Vlaamse cultuur. Bij de verkiezingen in 1987 liet een bekend parlementarier die gedurende jaren op de vroegere BRT het programma ‘Hier spreekt men Nederlands’ had verzorgd, voor zijn verkiezingscampagne affiches plakken met de slogan ‘Europees denken, Vlaams spreken’. Het heeft maar weinig gescheeld, of men zat met een Vlaamse RT opgescheept. Toegegeven, de heer Droste had het even erg kunnen maken door van die twee talen te spreken. Met identiek dezelfde argumenten die volgens hem tot de uitkomst van twee culturen hebben geleid, had hij trouwens eveneens tot het bestaan van twee talen kunnen besluiten. In een volgende bijdrage hoop ik kort de visie op eenheid en scheuring van de Nederlanden te geven, zoals ik die op basis van grondige bronnen- en literatuurstudie enige jaren geleden heb gepubliceerd. Ik moge thans volstaan met er gewoon naar te verwijzen.Ga naar voetnoot2.
Prof. Dr. HUGO DE SCHEPPER |
|