‘Planung und Statistik’ bij, om me vervolgens te bevestigen dat mijn ‘Orchideefach’ nu ‘mittelgroß’ geworden was. Je moest stapelgek zijn om in de tijd vóór de Taalunie aan de Rijn hoogleraar Nederlands te willen zijn, werkelijk stapelgek. Dat ik het in die nuljaren toch heb volgehouden, schrijf ik toe aan het gegeven dat ik als Vlaming via 7 jaar Nijmeegse universiteit naar Keulen was getrokken. En die jaren in Nederland: als anderen het niet hadden gedaan, had ik wel zelf de Taalunie bedacht...
In 1980 was het dan zover: de Nederlandse taal werd officieel wat ze reeds enkele eeuwen geweest was: een ondeelbaar cultureel erfgoed. En O. de Wandel werd weldra de Algemeen Secretaris van de Nederlandse Taalunie. Hij erfde een Keuls Instituut Nederlands dat ‘mittelgroß’ geworden was en zou in de volgende jaren aan de Keulse universiteit de graag geziene en gerespecteerde representant worden van een instelling die de Keulse neerlandistiek en de uitstraling van de factor Nederlands in het Rijnland in zeer positieve zin zou beīnvloeden.
Ik zou me zeer goed kunnen voorstellen dat de gedachte om Vlaanderen en Nederland op het vlak van taal en letteren te integreren de docenten Nederlands in het buitenland vlugger en dieper heeft aangesproken dan de collega's in het taalgebied zelf. Het afstandsperspectief, het feit dat men tegen een staatsgrens aankijkt die niet de Belgisch-Nederlandse is en het gegeven dat men met anderstaligen werkt aan de ontsluiting van het gebied, werken zoiets in de hand. Zodra er dan een centrum is - i.c. Stadhoudersplantsoen 2 - dat zich ex officio met deze integratie en haar vertaling naar het buitenland bezighoudt en - ter attentie van de jongste tak van de Arturistiek - over een zeer toegankelijk en snel reagerend secretariaat beschikt, worden al gauw initiatieven mogelijk die ‘de meerwaarde van ons ene taalgebied verzilveren’ in het buitenland.
Feiten? J. Wolkers, H. Mulisch, P. de Wispelaere, W. van den Broeck, S. Vinkenoog, J. Geeraerts, H. de Coninck, A. Burnier, C. Nooteboom, H. Beurskens, H. de Graaf, J.A. Deelder, M. Höweler, T. de Loo, F. Kellendonck, D. Meijsing, G. Thijs, M. van Paemel, H. Lampo, I. Michiels (e.a.) waren in de voorbije jaren in Keulen. Dat is toch wel effectiever dan die stralende euromanager ‘nieuwe stijl’? Bijna was zelfs G. Reve naar de aloude en zeer katholieke Rijnstad afgereisd: we hielden aan deze hachelijke onderneming alvast een aantal zeer vermakelijke, vermoeide brieven over, alles in het handschrift van de grote meester. En wat W.F. Hermans betreft: die willen we hier niet zien. Nederlandstalige auteurs blijven hier overigens komen en gaan, en stilaan nemen Duitse instanties intussen zelf het initiatief. Of: Taalunie buitenland voltooid.
1987: de 400ste geboortedag van Joost van den Vondel in Keulen. In Nederland wou weer eens niemand iets geweten hebben, maar in Keulen waren het Stedelijk Museum en de Universiteitsbibliotheek te klein voor de honderden belangstellenden. En die waren waarachtig niet alleen maar op het prachtige Vondelbier van RIVA afgekomen. B&W uit Amsterdam en Keulen - Antwerpen zag het niet zitten om ook maar één signoor te sturen - met de rector, de kanselier, wat ministers en de Algemeen Secretaris op één plaatje: public relations is als begrip niet eindeloos rekbaar, maar die ontmoetingen rond 400 jaar Vondel ressorteren onder dat begrip. Die ontmoetingen van toen vertonen nog altijd ‘doorgangswerking’.
1991. De rector en de kanselier van de universiteit van Keulen organiseren zomaar een ‘Fest der Niederlandistik’ op kasteel Wahn. Of opnieuw: Taalunie voltooid, want het betreft nog altijd die ‘exotische Tertiärsprache’ uit 1976.