Neerlandia. Jaargang 96
(1992)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermdTaalunie: een dwerg op reuzenvoeten
| |
[pagina 131]
| |
Letteren en media liggen politiek gevoelig, behalve als het gaat om het uitreiken van literaire prijzen. De vaste boekenprijs is in Vlaanderen op duidelijk politieke gronden afgehouden door minister van cultuur P. Dewael. Toen het leenrecht in Vlaanderen op het Nederlandse systeem werd afgestemd werd het Nederlandse systeem gewijzigd: dat kan toch niet? De Stichting voor Vertalingen, die de Nederlandstalige literatuur in het buitenland moest promoten, is gesneuveld, niet door de Taalunie, wèl mede als gevolg van het financieel beheer van de Stichting. Vlaamse auteurs kloppen aan bij het Nederlandse Fonds voor de Letteren, en omgekeerd: ook hier is wat loos.
Een niet onbelangrijke zaak is dat het Verdrag inzake de Nederlandse Taalunie voorbij is gegaan aan de wenselijke betrokkenheid van Buitenlandse Zaken van Nederland en Vlaanderen. Hier zien we een ander politiek probleem. Het ligt namelijk voor de hand dat het normale buitenlandse beleid van elk van de twee landen op de eigen nationale doelen gericht is. Mag er niettemin op gewezen worden dat het onderwijs van het Nederlands op academisch niveau, ‘Nederlands extra muros’, in vele buitenlanden (meer dan 200 leerstoelen of docentschappen) door de Taalunie met relatief bescheiden middelen op voortreffelijke wijze ondersteund wordt. En ook dat de Taalunie het examen voor het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal organiseert, met per jaar zes à zeven duizend gediplomeerden?
Voor het onderwijs van het Nederlands ‘intra muros’ mag gewezen worden op de Taalunie-conferenties van 1986 en 1987 over het moedertaal- en het literatuuronderwijs; op de Algemene Conferentie (14 november) 1992 over de rol van taal in àlle schoolvakken; op het rapport van de Taakgroep Nederlands dat eerstdaags, in september 1992 uitgebracht wordt; of ook op de mede door de Taalunie mogelijk gemaakte conferenties over Het Schoolvak Nederlands (HSN). Maar het ligt buiten de macht van de Taalunie van de bewindslieden gedaan te krijgen dat ze de aanbevelingen, verzameld in studies en conferenties, in concrete, geïntegreerde of op elkaar afgestemde nationale onderwijsbeleidsmaatregelen omzetten. En ligt het ook niet voor de hand dat er in beide landen een samenwerkingsbeleid inzake onderwijs Nederlands aan anderstaligen op het getouw wordt gezet, met gebruikmaking van wat aangedragen wordt door het Samenwerkingsverband Nederlands als Tweede Taal (SANETT) van de Taalunie? Het is alweer niet op rekening van de Taalunie te schrijven dat het Certificaat Nederlands voor Anderstaligen een tegenhanger bij het Nederlandse Departement van Onderwijs en Wetenschappen heeft gekregen. Toch zou ik willen onderstrepen dat we bij het beoordelen van de Taalunie niet alleen naar haar materiële realisaties moeten kijken, maar ook en vooral naar haar activiteiten, naar haar dynamiek: wat heeft ze gedaan om haar doelstellingen een begin van realisering te geven? Zo bekeken vind ik de verdienste van de Taalunie voornamelijk van immateriële aard: zij heeft geprobeerd voorwaarden te creëren om haar doelstellingen te realiseren. Zo mag gewezen worden op het feit dat de Taalunie zelf een aantal samenwerkingsverbanden heeft opgericht. Daarnaast fungeert de Taalunie als aanspreekpunt voor een aantal veldorganisaties die zich als vanzelfsprekend tot de Taalunie wenden voor samenwerkingsprojecten, bijvoorbeeld inzake literatuurpromotie of taalonderwijs. Anders gezegd zou ik willen stellen dat het hoofdbelang van de Taalunie niet zozeer ligt in haar aanwijs- Borstbeeld van J.H. van Dale te Sluis. De man van het woordenboek (foto D.J. Verbrugh)
| |
[pagina 132]
| |
bare realisaties, als wel in haar instrumentele functie: de Taalunie is immers, volgens het Verdrag, het unieke instrument voor geïntegreerd overheidsbeleid inzake ‘taal en letteren in de ruimste zin’. Het gaat dan evenzeer om geïntegreerd ‘binnenlands’ (in Nederland en Vlaanderen), als ‘buitenlands’ beleid: het Europa van na 1992 is zéér dichtbij! Als we de Taalunie willen beoordelen moeten we ook kijken of de overheden van het instrument gebruik hebben gemaakt, en hoe ze dat hebben gedaan. Mijn persoonlijke oordeel is dat in de afgelopen jaren tè weinig van het instrument gebruik is gemaakt. Wellicht zijn een aantal leden van het Comité van Ministers van goede wil geweest. Maar het is de vraag of de departementen en kabinetten zich voldoende de, bij verdrag vastgelegde, noodzaak van geïntegreerd beleid hebben gerealiseerd. Zat dat Taalunieperspectief in hun portefeuille?
De Taalunie is altijd al gehinderd geweest door enkele belemmerende factoren. Op twee ga ik iets nader in.
Een eerste belemmerende factor is de beperkte financiële armslag.Ga naar eind(3) Het grootste deel van de begroting gaat naar projecten uit het verleden die naar de Taalunie werden overgeheveld: allerhande subsidies aan b.v. het WNT, de stichting Ons Erfdeel, het Genootschap Onze Taal en de Vereniging Algemeen Nederlands enz. Over de zinvolheid daarvan wil ik me hier niet uitspreken. Ik wil alleen maar stellen dat er in de voorbije jaren nauwelijks ruimte voor nieuw beleid is geweest! Het bureau, het Algemeen Secretariaat, kost natuurlijk ook wat. Maar ik vind het een denkfout van evaluatiecommissie en extern bureau om additionele middelen te zoeken in het afslanken van het AS, en tegelijk ook nog te hopen dat daardoor het AS een hogere produktiviteit zal bereiken, en dat de Taalunie gedynamiseerd zal worden. Een hogere produktiviteit bereik je door een organisatie die middelen, financiële en andere te geven die nodig zijn om te realiseren wat je beoogt.
Daarmee kom ik tot de tweede belemmerende factor: de ingewikkelde organisatorische gang van zaken. Op papier zag het er mooi uit: een beleidsbepalend Comité van (vier) Ministers (twee van onderwijs en twee van cultuur, echter niet van buitenlandse zaken); een 27 (eerst 45) leden tellende Raad om te adviseren; een Interparlementaire Commissie die toezicht houdt; en een Algemeen Secretariaat dat beleidsvoorbereidend en beleidsuitvoerend werk moest verrichten, en de overige organen ten dienste staan. In feite is het nog iets complexer omdat het Comité van Ministers bijgestaan wordt door een in het Verdrag niet genoemd Comité van Plaatsvervangers. Een geïntegreerd beleid inzake taal en letteren in de ruime betekenis brengt met zich dat de nationale departementen, en allerlei instellingen in de beide landen, ook op allerlei manieren bij een en ander inzake beleidsvoorbereiding of -uitvoering betrokken moeten worden, ook al zit dat helemaal niet in hun opdracht. Ook Buitenlandse Zaken zou betrokken moeten worden: het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord, de bilaterale Culturele Verdragen, en het Europa van na 1992 zijn immers ook Taaluniezaak. Een gevolg van heel deze constructie is dat de beslissingslijnen ingewikkeld en lang zijn.Ga naar eind(4) En dus is men soms buiten de Taalunie zaken gaan aanpakken, zoals in het GENT-programma over het hoger onderwijs, wellicht omdat men dacht dan doortastender te kunnen opereren. Het Colloquium van de Vlaamse Raad over het Nederlands in de wereld (1991) is daarvan o.m. ook een voorbeeld.
Ik heb de Taalunie een dwerg op reuzenvoeten genoemd. De Taalunie is een dwerg omdat het een kleine organisatie is. Maar ze staat op reuzenvoeten, in positieve en in negatieve zin. Positief is het potentiëel brede draagvlak: alle Nederlandstaligen voorzover ze te maken hebben met taal en letteren in de ruimste zin, dat wil dus zeggen met vormen van Nederlandstalige cultuur. De verwachtingen moeten dan wel groot zijn. Negatief is de zwakte van het draagvlak: het zijn lemen voeten. Daar is in het bovenstaande op gewezen, en misschien is daar de kritiek van sommigen voor een deel ook op terug te voeren. Ten slotte spreek ik de hoop uit, ondanks de frustraties van sommige van mijn collega's in de Raad, dat de beleidsbepalers de dwerg op reuzenvoeten met bekwame spoed tot iets anders omvormen, zoniet zijn de interne en externe evaluaties van de Taalunie sedert 1989 verspilling van energie geweest. |
|