Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Neerlandia. Jaargang 96

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre
non-fictie

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Neerlandia. Jaargang 96

(1992)– [tijdschrift] Neerlandia

Vorige Volgende
[p. 129]

Politieke wil gevraagd
door Louis Vanvelthoven
Voorzitter van de Vlaamse Raad en Voorzitter van de Interparlementaire Commissie in 1989 en in 1991



illustratie

Het is voor Vlaamse politici die ambtshalve met de Taalunie te maken krijgen niet altijd gemakkelijk door de bomen het bos te blijven zien.

 

De ondertekening van het Verdrag inzake de Nederlandse Taalunie in 1980, het jaar dat België zijn 150-jarig bestaan vierde, was voor de Vlamingen meer dan de vervulling van een oude droom. Het was vooral de plechtige bevestiging van de gedachte dat twee regeringen, de Vlaamse en de Nederlandse, samen verantwoordelijk zijn voor de bescherming en de ontwikkeling van die éne taal van ons, het Nederlands. Het was de creatie van een internationaal-publiekrechtelijke instelling waarin die verantwoordelijkheid ook operationeel werd gemaakt.

Aldus werd in het internationaal publiekrecht de notie ‘taalgemeenschap’ ingevoerd. Daarmee gaf het Verdrag meteen een juridische grondslag aan de regio's als culturele entiteiten. Wat betreft de aangelegenheden waarop het Verdrag betrekking heeft is het bevoegdheidsgebied van de Taalunie wellicht beperkter dan de traditionele culturele verdragen, maar anderzijds schept het binnen die engere ruimte grotere bindingen tussen de twee staatkundige partijen die het hebben ondertekend.

Ik weerwil van de vaak ontmoedigende berichten die ons in de voorbije jaren uit de Taalunie hebben bereikt is er in de eerste tien jaar van het bestaan van deze instelling ongetwijfeld wel een en ander gebeurd waarop wij in de toekomst voort kunnen bouwen.

Interparlementaire commissie

Zelf beschouw ik de totstandkoming en ontwikkeling van de Interparlementaire Commissie beslist als een winstpunt. Aan leden van de volksvertegenwoordiging, leden van de Staten-Generaal en leden van de Vlaamse Raad, werd de opdracht toevertrouwd parlementaire controle uit te oefenen op de gang van zaken in de Taalunie.

Het Verdrag zelf bevat slechts twee artikelen in verband met de samenstelling en de opdracht van de Interparlementaire Commissie.

 

Artikel 10: ‘De Interparlementaire Commissie is bevoegd te beraadslagen over alle zaken die op de Taalunie betrekking hebben en zich daarover tot het Comité van Ministers te richten. De Interparlementaire Commissie regelt zelf haar werkzaamheden.’

 

Artikel 11: ‘De Interparlementaire Commissie bestaat uit ten minste veertien leden, van wie de helft wordt verkozen uit en door de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap in België en de andere helft uit en door de Staten-Generaal in Nederland.’

 

Bij de totstandkoming van de verschillende Taalunie-organen werd aan de hand van een nota van de Algemeen Secretaris de opdracht van de Interparlementaire Commissie nader omschreven. Het gaat om een orgaan, zo dacht men, uiteraard een volksvertegenwoordigend orgaan, dat zijn eigen regels en werkwijze vaststelt en dat het Comité van Ministers ter verantwoording kan roepen. De Interparlementaire Commissie heeft derhalve het recht de volgende eisen te stellen:

 

1.de beantwoording door het Comité van Ministers van gestelde vragen;
2.de lijfelijke aanwezigheid van het Comité indien noodzakelijk geacht;
3.het houden van algemene beschouwingen;
4.het in detail bespreken van onderdelen van het beleid;
5.het bespreken van de vastgestelde begroting van het lopende jaar;
6.het bespreken van de ontwerpbegroting van het komende jaar;
7.het uitbrengen en verspreiden van een gedrukt verslag van zijn werkzaamheden.

 

Deze opvattingen liggen ten grondslag aan het Reglement van Orde dat de Interparlementaire Commissie tijdens haar installatievergadering van 6 mei 1983 heeft aangenomen.

Eensgezindheid

Het opmerkelijkste gegeven uit de geschiedenis van de Interparlementaire Commissie is mijns inziens toch wel dat er in al die tijd op geen enkel moment enig relevant verschil van mening te zien is geweest tussen de Nederlandse en de Vlaamse leden. Uit de in het Publikatieblad verschenen verslagen van de IPC-vergadering blijkt integendeel een opvallend gro-

[p. 130]

te eensgezindheid om de doelstellingen van de Nederlandse Taalunie te realiseren.

Herhaaldelijk hebben de leden van de Interparlementaire Commissie zich met succes ingespannen om er hun collega's op het Binnenhof en in de Wetstraat van te overtuigen de begroting van de Taalunie op te trekken. En het ongeduld ten aanzien van de politiek van pappen en nathouden die de ministers inzake de uitvoering van het Verdrag jarenlang hebben bedreven was even groot op de banken van onze collega's uit de Staten-Generaal als op die van de delegatie uit de Vlaamse Raad.

 

Pleidooien en eenparig aangenomen moties om b.v. de open universiteit of de uitvoering van het cultureel verdrag te integreren in het Taaluniebeleid zijn steeds weer op een veto of een weigerachtige houding vanwege de bewindslieden gestuit. Aan een alweer eenparig aangenomen motie om dringend wat te doen aan de vaste boekenprijs werd geen vervolg gegeven. De collega's in de Interparlementaire Commissie hebben gereageerd met welsprekendheid, irritatie, opwinding, woede... Het Comité van Ministers is al die jaren zijn gang blijven gaan en heeft jammer genoeg maar zelden rekening gehouden met de met zoveel kracht en welsprekendheid geformuleerde pogingen van parlementsleden uit onze beide landen om het Verdrag niet alleen naar de letter maar ook naar de geest uit te voeren. Wel heeft het Comité in oktober 1991 besloten de IPC een vierjarenplan inhoudende de beleidsvoornemens met betrekking tot deze periode voor te leggen en ze enig amenderingsrecht inzake de begroting toe te kennen.

 

De Interparlementaire Commissie heeft nog niet de gelegenheid gehad zich te beraden over de ingrijpende beslissingen die het Comité van Ministers onlangs heeft getroffen in verband met de ambtelijke beleidsvoorbereiding en -uitvoering en de daarmee gepaard gaande reorganisatie van het Algemeen Secretariaat. De beslissingen van het Comité hebben onmiddellijk de vraag doen rijzen in hoeverre de politieke wil om een geïntegreerd beleid inzake de Nederlandse taal te voeren bij de Nederlandse en de Vlaamse regeringen nog reëel is.

 

In mijn toespraak ter gelegenheid van de viering van de Feestdag van de Vlaamse Gemeenschap op 11 juli in Brussel heb ik die zorg geformuleerd: ‘Dat een Taalunie “nieuwe stijl” nu werk maakt van betere voornemens is alvast een aardig bericht. Laat men daarbij echter niet uit het oog verliezen dat het goed functioneren van een intergouvernementele instelling als de Nederlandse Taalunie niet alleen een kwestie is van een goed georganiseerd ambtelijke apparaat, maar in de eerste plaats van de politieke wil van de bewindslieden om de doelstellingen van het Verdrag te realiseren.’


Vorige Volgende