Neerlandia. Jaargang 96
(1992)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |||||||
Het ANV en de Nederlandse taalIn zijn artikel ‘ANV-activiteit oudemannengedoe?’ in Neerlandia 1992 nr. 1 wijst prof. Couwenberg erop dat ópkomen voor eigen taal en cultuur, zonder in uiterst nationalisme te vervallen, altijd één van de hoofddoeleinden van deze al bijna honderd jaar bestaande vereniging is geweest. Binnen het éénwordend Europa is het niet uit te sluiten dat de talen elkaar gaan beïnvloeden. Sommigen juichen dit toe omdat zij denken vanuit de gedachte ‘Er is maar één land, de aarde; er is maar één volk, de mensheid!’. Zonder het in beginsel oneens te zijn met deze stelling, vinden echter anderen dat ‘verscheidenheid’ de grote rijkdom is van ons menselijk bestaan. Zij pleiten daarom voor éénheid, maar wel in verscheidenheid, waarbij deze laatste bewust in stand gehouden en veredeld moet worden. En de taal is dan wel één van de meest opvallende cultuuruitingen waarin zich deze verscheidenheid openbaart. Het streven naar het behoud van de eigenzelvigheid van onze taal is altijd één van de peilers geweest van het ANV. Voor de oorlog ontstond binnen het ANV een ‘taalwacht’. In die jaren lag de nadruk bij het zuiver houden van onze taal vooral op het weren van Frans/Romaanse en van Duitse woorden. Deze taalwacht is blijven bestaan tot ver in de jaren zestig. Waarom hij verdwenen is is mij onbekend. In deze tijd maken vele eigentaal-liefhebbers zich erg ongerust over het grote aantal Engelse woorden dat in onze taal wordt opgenomen. Prof. Couwenberg wees daar ook op in zijn hierboven vermeld artikel. Als deze woorden zich eenmaal hebben ingeburgerd dan worden zij als bastaardwoorden in de woordenboeken opgenomen. Helaas wordt daardoor hun bestaan in onze taal gewettigd. Omdat het aantal bastaardwoorden sneller groeit dan het aantal goed-Nederlandse woorden, verbastert onze taal meer en meer en verliest daardoor aan eigenzelvigheid. De media dragen daartoe in hoge mate bij! Bastaardwoorden zijn geen verrijking van onze taal, want meestal bestaan er genoeg gelijkbetekenende Nederlandse woorden. Omdat deze dan verdrongen worden is het eerder een verarming dan een verrijking.
De eigenaard van onze Nederlandse taal kan slechts door drie maatregelen verzekerd worden:
Er is nog een andere, meer menselijke beweegreden waarom wij ons dienen te beperken tot onze goed-Nederlandse woordenschat. Er lopen vele scheidingslijnen dwars door de Nederlandse bevolking heen. Deze zijn van politieke, godsdienstige en culturele aard. Tot de laatste reken ik ook verschillen in streek- en/of huistaal en in schoolopleiding. Wat ons allen bindt is het Nederlanderschap (voor de Belgen geldt hetzelfde), dwz het deel hebben aan de Nederlandse staat met zijn rechten en plichten. Wat ons ook zou moeten binden (met inbegrip van Vlaanderen) is één gemeenschappelijke taal, dwz één taal die wij allemaal kunnen begrijpen en gebruiken, ongeacht verschillen in ontwikkeling. Deze taal is niet het ABN, dit is het Algemeen-Beschaafd Nederlands, zoals ons dat wordt aangeboden in de woordenlijst Nederlandse taal van 1954 (samengesteld in opdracht van de Nederlandse en Belgische regeringen). Een groot deel van de Nederlanders en Vlamingen kent vele van de bastaardwoorden uit deze woordenlijst niet. M.a.w Algemeen beschaafd Nederlands is zeker geen Algemeen begrijpelijk Nederlands, al laten beide zich afkorten tot ABN. Als wij een taal bezigen, zij het in een krantenartikel of in een voordracht of vanaf de kansel of in een | |||||||
[pagina 97]
| |||||||
tweegesprek..., die een deel van de lezers of toehoorders niet kan begrijpen, dan worden deze achtergesteld. Niet dat ze te dom zijn om het te begrijpen, maar alleen omdat ze het in een voor hun vreemde taal krijgen voorgeschoteld. Zo'n achterstelling is vaak erg pijnlijk voor de betreffende personen!
Ik ben in het bezit van meerdere ingezonden stukken in verscheidene dagbladen van lezers die klagen dat ze veel artikelen niet goed meer kunnen begrijpen en dat daardoor hun leeslust sterk verminderd is. Men kan zich afvragen of deze achterstelling op grond van onnederlands taalgebruik niet strijdig is met art. 1 van onze grondwet. Dit artikel luidt: Achterstelling wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Houdt dit artikel niet in dat er een ‘Algemeen-begrijpelijk Richtwoordenboek’ moet worden samengesteld voor de ‘Omgangstaal’?!
G.J. Snaauw, Leusden | |||||||
Een taal, twee culturenMet verbijstering heb ik het artikel gelezen van Flip Droste in Neerlandia 96,2. ‘Wie het heden wil kennen, moet het verleden bestuderen’, vangt de heer Droste aan. Mijns inziens heeft hij dit laatste op zijn minst onvoldoende gedaan. Hij heeft zeker gelijk als hij zegt dat Nederlandstalig België en Nederland maatschappelijk op veel punten verschillen: er zit nauwelijks nieuws in zo'n uitspraak. Waar hij op zoek gaat naar de oorzaak hiervan, raakt hij echter keer op keer het spoor bijster.
Ook hij valt jammerlijk ten prooi aan dat pars-pro-toto Vlaanderen dat in België al vaker spraakverwarring heeft gesticht. Het Vlaanderen waarvan in 1096 nobele ridders ter kruisvaart trekken, en in 1302 het voetvolk Franse edelen roemloos laat sneven, heeft weinig te maken met het ‘Vlaamse Gewest’ vandaag. Het heeft al helemaal niets te maken met het gebied waarop de benaming Vlaanderen en Vlaams vandaag ook betrekking heeft, maar dat in de middeleeuwen als Brabant, Loon en Luik net zoveel met Vlaanderen gemeen had als Holland en Zeeland. Als hij schrijft: ‘ook in die dagen speelde het Frans al een rol in het Vlaamse gebied’, verwijzend naar de kruisvaarder Robert van Vlaanderen, wordt de verwarring haast pijnlijk. In het Vlaamse, aan Frankrijk leenplichtige gebied was dat inderdaad het geval. In het hertogdom Brabant was daar bij de Dietse adel toen nog geen sprake van.
Dat de 17 provincies nooit verenigd zijn geweest heeft minder aan de volksaard gelegen dan aan krijgsmacht en wapengeweld van vaak volksvreemde heren. ‘Maar misschien is het juist het centralisme, het keurslijf dat van buitenaf is opgelegd, dat een volledig uiteengaan ten gevolge heeft’, schrijft Droste elders in dit ondeugdelijke artikel. Zelfs Pirenne heeft de waarheid nooit zo'n geweld aangedaan; alsof er in de zestiende eeuw twee onderscheiden naties waren - de Hollandse en de Vlaamse zeg maar - die eerst door Bourgondië en later door Habsburg zo tegen hun natuur in gedwongen werden in één staatsverband te leven dat zij mekaar bevochten en de scheiding aanvroegen. Heeft de heer Droste dan geen ogenblik stil gestaan bij de reden waarom tienduizenden Brabanders en Vlamingen precies naar het noorden trokken in die zestiende eeuw? Het komt mij voor dat hij oorzaak en gevolg schromelijk dooreen haspelt. Of gelooft hij werkelijk dat er tegenwoordig verschillen bestaan tussen Maastrichtse en Hasseltse Limburgers, tussen Turnhoutse en Tilburgse Brabanders, omdat de Nederlanden nooit hebben bestaan, ‘hoogstens als ideaal van een ambitieus heerser’? Zou hij de Berlijnse muur (als die er nog stond) ook verklaren als spontane uiting van onderscheiden volksaard? Ik zou me niet zo gekrenkt voelen door dit artikel, ware het niet dat het zo onrechtvaardig is jegens al wie bij het bestuderen van het verleden, het legitieme doel nastreeft de fouten van dat verleden, zo niet te corrigeren, dan toch te onderkennen om er voor de toekomst uit te leren. Ik huiver haast bij de gedachte dat het helaas inderdaad weer eens een geval zou kunnen zijn van de ‘Hollander’ die de ‘Vlaming’ onbewust, bovendien onjuist, betuttelen komt.
Willem Ginckels, Mechelen |
|