Ons cultureel erfgoed
Kastelen
door P. Krug
Prof. drs. Hans Janssen, sinds 1988 bijzonder hoogleraar kastelenkunde aan de Rijksuniversiteit van Utrecht en stadsarcheoloog van 's-Hertogenbosch, voorspelt blijkens een verslag in de ‘Haagsche Courant’ (20 febr. 1992) een ernstig verval van ons cultureel erfgoed. Hij baseert zijn pessimisme op de nota cultuurbeheer van minister d'Ancona van WVC. Daarin proeft Janssen de zijns inziens tendentieuze overheidsgedachte dat Nederland zou zijn uitgerestaureerd. Hans Janssen werd op 20 febr. jl. officiëel geïnaugureerd tot hoogleraar. In zijn oratie ‘Het kasteel centraal’ in het Academiegebouw van Utrecht kiest hij voor de ‘integrale benadering van een materieel object’; een wetenschappelijke uiteenzetting waarin hij simpel gezegd een tans breekt voor het stroomlijnen van het onderzoek naar kastelen.
De kennis is nu te veel verspreid. Monumentenzorg, archeologische diensten, lokale heemkundeverenigingen en particulieren weten er allemaal wel iets van, maar het totaaloverzicht ontbreekt en daardoor gaan in feite veel gegevens verloren.
Het doet de professor deugd dat zijn oratie aanleiding is voor een verhoogde aandacht voor de Nederlandse kastelen. Ook op niet-academisch niveau valt er immers heel wat te bepraten. Want het gaat niet goed met onze kastelen.
Janssen: ‘In de nota cultuurbeheer worden de restauratie-voorzieningen fors teruggeschroefd. Tegelijk zijn de werkzaamheden van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg gedecentraliseerd. De gemeenten zijn nu verantwoordelijk voor hun kastelen zonder daarvoor extra subsidies te hebben gekregen. Die gemeenten, zeker de kleine, bezitten niet altijd voldoende deskundigheid, of misschien zelfs wel interesse, om dat cultureel erfgoed in stand te houden. Daardoor ontstaat een voedingsbodem voor gewiekste zakenlieden die wel iets in die kasteeltjes zien’.
Hotelketens, pretpark-directies en andere bedrijven verbouwen zo'n middeleeuwse enclave dan tot trendy slotjes met een eigen huisstijl. ‘En daar zijn de kastelen te kwetsbaar voor’. Janssen stelt geenszins dat dit al op ruime schaal voorkomt, maar de risico's worden groter.
De Brabander, aangesteld als buitengewoon hoogleraar door de Nederlandse Kastelenstichting (NKS), realiseert zich dat het creëren van een nieuwe functie voor het kasteel vaak het enige redmiddel is, zeker bij verminderde subsidies. Maar hij is bang dat het evenwicht tussen winstbejag en respect voor het verleden, zoals dat tot dusverre steeds door Monumentenzorg werd bewaakt, uiteindelijk verdwijnt.
In Kasteel Wittem, nu hotel, tussen Maastricht en Vaals, is zulks nog goed gegaan. Peter Ritzen (64)
kocht de natuurstenen burcht, die door Prins Willem van Oranje in 1568 op de Spanjaarden werd heroverd, in 1968 en begon vier jaar later, in samenwerking met Monumentenzorg, met een grondige restauratie.
Met twaalf hotelkamers, waarvan er intussen alweer vier worden verbouwd, is Wittem nauwelijks exploitabel.
Het is dat wankele evenwicht waarvoor historicus Janssen bevreesd is. Dat geldt niet alleen voor de driehonderd nog bestaande kastelen die gezien hun eeuwige vraag om onderhoud altijd moeilijk exploitabel zullen blijven, maar ook voor de naar schatting twee- tot drieduizend kasteelresten en -terreinen, potentiële prooien voor projectontwikkelaars.
Janssen refereert aan zijn bemoeienis met het archeologisch onderzoek bij Kasteel Nieuwburg bij Alkmaar.
Nieuwburg werd in 1517 verwoest door de Bende van Groote Pier, bondgenoot van Karel van Gelder, die als laatste probeerde stand te houden tegen de Habsburgers. ‘Van die verwoesting hebben we eeuwen later de sporen teruggevonden. Zo stuitten we op een waakhoorn van een van de torenwachters. Het originele mondstuk zat er nog op en dat diende later weer als onderzoeksbron voor musicologen’.
Is het soms financieel al ondoenlijk bestaande kastelen te restaureren met behoud van emotioneel waardevolle materialen en constructies, ruïnes zijn helemaal een verhaal apart. ‘Een probleem op zich, die ruïnes’, weet Janssen. ‘Ze eroderen waar je bij staat. Als je niets doet, is de gemiddelde leeftijd niet hoger dan twintig, dertig jaar. Maar móét je iets doen? Of moet je ze romantisch ten onder laten gaan, laten sterven in schoonheid zodat er zeldzame planten en dieren ontstaan?’
Deze en andere afwegingen zouden volgens Janssen beter moeten; vooral door het reeds verrichte en nog te verrichten onderzoek centraal te documenteren. Hij vindt dat de Stichting Kastelen Documentatie, een zuster van de NKS, daarbij als basis zou kunnen dienen. Maar er moet natuurlijk wel wat te onderzoeken zijn. Wat dat betreft is Janssen overduidelijk: hij is bang dat we straks moeten constateren dat we onze erfenis hebben verkwanseld.
‘Het opruimen van oude sporen is zo definitief. Het kasteel is bij uitstek een bron van kennis over het dagelijks leven in de middeleeuwen. We moeten ons ervan bewust zijn dat we in die zin een morele verplichting hebben tegenover ons nageslacht’.