Racisme-bestrijding zonder demagogie
door S.W. Couwenberg
Tot één van de grootste ondeugden van onze tijd - in een eigentijdse rooms-katholieke leer van goed en kwaad zonder meer een doodzonde - mag zeker het racisme gerekend worden. Vandaar dat geen fatsoenlijk burger daarmee geassocieerd wenst te worden. Gegeven de ernst van dit kwaad, is het van groot belang te weten wanneer men zich daaraan schuldig maakt, wat derhalve onder racisme te verstaan valt. Maar die vraag wordt zelden gesteld. Daardoor kan met dit begrip makkelijk demagogie gepleegd worden. En dat is de afgelopen jaren vaak gebeurd. Ter illustratie enige voorbeelden.
Het zijn de allochtonen in Nederland die Nederlanders ertoe nopen na te denken over hun eigen culturele identiteit. Die identiteit wordt hier echter niet benoemd en gehonoreerd, omdat etniciteit kennelijk alleen buitenlanders toekomt, zo stelde A. Ramdas onlangs in NRC-Handelsblad. Dat is juist. Die eigen identiteit was hier tot voor kort taboe vanwege onze verzuilingstraditie en de kosmopolitische oriëntatie in intellectuele kringen. Het denken en spreken in termen van eigen nationale identiteit gold als ongepast, ja als uiting van een racistische gezindheid. Ook Ramdas liet zich nog kortgeleden denigrerend hierover uit in De Groene Amsterdammer. Pas de laatste jaren is dit veranderd dank zij de groeiende bewustwording van de consequenties der Europese integratie. Ook pleidooien voor integratie van allochtonen - o.a. door te verlangen dat zij Nederlands zouden leren - en voor een restrictief toelatingsbeleid werden geassocieerd met racisme.
Er is al jarenlang sprake van een inflatoir, oneigenlijk gebruik van het begrip racisme. Het fungeert zoals G. Mak in NRC-Handelsblad van 21 maart j.l. terecht opmerkte, als een taboe dat iedere analyse jarenlang heeft gesmoord. Er zijn auteurs die het hele begrip als ondeugdelijk verwerpen, omdat het teveel dient als wapen om andersdenkenden de mond te snoeren. We moeten ervoor oppassen dat racisme-bestrijding niet ontaardt in een ketterjacht, die de geestelijke vrijheid bedreigt. In de VS is dit op een aantal universiteiten al het geval en spreekt men van links McCarthyisme (zie NRC-Handelsblad 27 april 1991). In naam van de tolerantie wordt nogal eens heel intolerant opgetreden tegen mensen die anders denken. Wat als waarheid en waarde zal gelden, dient in een liberale democratie het resultaat te zijn van een vrije en open discussie. Een open deur, zult U zeggen, maar die deur stond jarenlang bepaald niet open waar het vreemdelingen- en minderhedenbeleid in het geding was.
De laatste tijd is te dien aanzien een duidelijke omslag bemerkbaar. De sentimenteel-burgerlijke welzijns-stroming van voorgaande jaren, die de discussie hierover onder controle had en frustreerde, is op haar retour. Er waait een nieuwe wind, niet alleen overigens in het minderheden- en vreemdelingenbeleid, maar ook op andere beleidsterreinen. Men krijgt weer meer oog voor de intrinsieke samenhang van rechten en plichten. De eisen die nu van verscheidene kanten aan allochtone jongeren gesteld worden zijn niet zo bespottelijk als Ramdas stelt. Die jongeren komen zelf uit culturen, waar plichten nog altijd voorop staan. Niet het stellen van eisen, maar de neerbuigende welzijnsideologie van voorgaande jaren is paternalistisch en zij heeft er ook toe geleid dat het minderhedenbeleid zo weinig effect heeft gehad en dat de arbeidsparticipatie van allochtonen thans zo beperkt is. Door eisen te stellen worden die jongeren op hun verantwoordelijkheid aangesproken en gestimuleerd tot eigen inspanning.
In plaats van de jarenlange ideologisering van het beleid in kwestie treedt nu een meer zakelijke benadering op de voorgrond. VVD-leider Bolkestein heeft daarbij het voortouw genomen en de met taboes en emoties beladen discussie opengebroken. De discussie spitst zich nu hoofdzakelijk toe op de vraag hoe de integratie van allochtonen het best bereikt kan worden. Dat die integratie niet verenigbaar zou zijn met behoud van een zekere eigen identiteit zoals Bolkestein stelt, lijkt me niet plausibel. In Europees verband streven we toch ook naar integratie met behoud van een zekere eigen identiteit.
In wetenschappelijke kringen vreest men dat het nationale minderhedendebat een onbevredigend resultaat zal opleveren, als niet meer gebruik wordt gemaakt van het empirische onderzoek over de positie van allochtonen. In dit onderzoek is de laatste tijd terecht de aandacht gevestigd op de grote heterogeniteit onder allochtonen. Die worden nog teveel over één kam geschoren. Het enige wat zij als groep gemeen hebben is hun sociaal-economische achterstand en het probleem zich aan te passen aan een andere taal en cultuur. Die achterstand geldt overigens niet voor alle migranten en daarin onderscheiden zij zich bovendien niet van de autochtone onderkant van onze samenleving.
Voor een goed verloop van het nationaal minderhedendebat wordt tevens aangedrongen op een duidelijke omschrijving van de relevante begrippen. Hierbij valt zeker ook te denken aan het begrip racisme. Racisme is m.i. discriminatie (ongerechtvaardigd onderscheid) op grond van ras en als zodanig een specifieke uiting van de algemeen-menselijke neiging zich op grond van bepaalde groepskenmerken - ras, sekse, nationaliteit, religie, politieke gezindheid e.d. - te verheffen boven anderen en hen derhalve niet gelijkwaardig te achten en te behandelen. Die neiging