Regiovorming kan verder tot doel hebben het verwerven van Europese, op de regio's gerichte fondsen. In de preambule van het oprichtingsverdrag van de EG is al enige aandacht besteed aan de regiovorming. Met de herziening van het EG-verdrag door de per 1 juli 1987 in werking getreden Europese Akte en de invoering van art. 130A EG is er meer aandacht gekomen voor de regio's binnen Europa. Dit leidde tot herziening van de zgn. EG-structuurfondsen teneinde een bijdrage te leveren aan de uitwerking van de in art. 130A EG tweede zin geformuleerde doelstelling, ‘de Gemeenschap richt zich er in het bijzonder op, het verschil tussen de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen’.
In toenemende mate beïnvloedt de EG de grensoverschrijdende samenwerking met de haar ten dienste staande instrumenten, i.h.a. door subsidiëring. De EG heeft daartoe tot haar beschikking drie regio-gerichte fondsen - EFRO, ESF en EOGFL - en het speciaal ter stimulering van grensoverschrijdende samenwerking gemaakte Interreg-programma 1991-1993, gericht op de grensgebieden, waarvoor op jaarbasis 800 miljoen ECU wordt uitgetrokken! Dit aparte financiële programma van de Europese Commissie beoogt een nieuwe stimulans te geven aan grensoverschrijdende samenwerking en structuurversterking binnen de grensregio's van de EG.
In Europa bestaan op dit moment ongeveer 55 grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden tussen lagere overheden, de zgn. ‘Euregio's’.
Aan de Nederlands-Duitse grens functioneren thans vijf Euregio's die het gehele grensgebied bestrijken. Aan de Nederlands-Belgische grens opereren een aantal organisaties, die vergeleken met de Nederlands-Duitse Euregio's nog pas in de kinderschoenen staan. De juridische status van deze regio's is soms onduidelijk. Zij vormen in ieder geval een samenstel van lagere overheden (met eventueel andere instellingen als Kamers van Koophandel) op informele en soms op privaatrechtelijke grondslag. Willen deze Euregio's als ‘overheid’ gaan optreden dan dienen zij een basis in het publiekrecht te hebben. Vaak missen zij nu nog een duidelijke bestuurlijke infrastructuur. Dat (samenwerkingsverbanden) tussen lokale autoriteiten recht hebben op een passende administratieve structuur, is voor ons land, sinds 1991, bepaald in het Europees Handvest voor de lokale autonomie (artikel 6). Dit artikel geeft de betrokken autoriteiten de mogelijkheid om, onverminderd meer algemene wettelijke bepalingen, hun eigen administratieve structuur vast te stellen, om deze aan de plaatselijke behoeften aan te passen en zich zo van een doelmatig bestuur te verzekeren. Het verkrijgen van een publiekrechtelijke basis klemt momenteel des te meer, nu de EG heeft laten weten bij de uitvoering van het genoemde Interreg-programma prioriteit te geven aan die euregionale programma's die ‘mede voorzien in gezamenlijke institutionele of administratieve structuren’. De verwachting is dat de EG daarnaast ook eisen zal gaan stellen op het vlak van effectiviteit, democratisch functioneren en openbaarheid van de grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden.
In de afgelopen tien jaar zijn er door Nederland een aantal verdragen ondertekend, die ieder hun bijdrage leveren aan het verschaffen van een publiekrechtelijke basis aan de samenwerkingsverbanden in kwestie. Het gaat hierbij om achtereenvolgens de Europese Kaderovereenkomst van 1981, de Benelux-Overeenkomst van 1987 en de Nederlands-Duitse Overeenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking, die nog geratificeerd moet worden. In volgende bijdragen zal tevens aandacht worden besteed aan de betekenis van het Europees Handvest inzake lokale autonomie voor de grensoverschrijdende samenwerking en zullen enige recente ontwikkelingen in het totstandkomingsproces van de Nieuwe Hanze Interregio en de Midden Hanze Regio worden besproken.