Neerlandia. Jaargang 96
(1992)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Het geneesmiddelen-laboratorium van de tweede West-Indische Compagnie op Curaçao
| |
Veel geneesmiddelen nodigDe missive van Dr. Horst maakt duidelijk dat er in het begin van de achttiende eeuw voor de apotheek ofwel meesterwinkel op Curaçao veel geneesmiddelen nodig waren, niet alleen ter verzorging van de grote aantallen slaven die voor het depot op Curaçao werden aangevoerd, maar ook voor het garnizoen op Fort Amsterdam, voor de Compagniesplantages, voor de inwoners van de eilanden Bonaire en Aruba en voor de slavenschepen die van Guinea terugkwamen en aanvulling van hun scheepsmedicijnkist behoefden. De geneesmiddelen waarover Dr. Horst spreekt waren te verdelen in enkelvoudige (simplicia) en samengestelde (composita). Ze werden vanuit Amsterdam naar Curaçao gezonden en door de zes à zeven weken durende zeereis, ondoelmatige verpakking en de invloed van vocht en warmte kwam een deel van de medicijnen in bedorven staat aanGa naar eind6.. ‘Hierin soude’, zo schrijft Horst, ‘een groot middel konnen aangewesen werden als Hare Edele Groot Agtbare geliefden hier te laten opsetten een klein Laboratorium waer in 3 à 4 oovens om te distilleeren konnen staan. Hiertoe offreere ik mijne persoon om dit te onderneemen (soo God Almagtigh gesontheyt en Leven verleent) en alhier de winckel het jaar door met goede en versche medicamenten te versien... Tot assistentie van dit werck soude ik van hare Ed: Groot Agtb: versoeken maar om een paar negros dewelke het stooken seer gemackelijk ook soude konnen leeren.’ Horst laat zijn verzoek vergezeld gaan van een lijst van simplicia en apparatuur die hij nodig denkt te hebben. De bewindhebbers schijnen op dit voorstel te zijn ingegaan want in 1707 wordt het voormalige huis van de geweermaker ingericht als laboratorium. Een ‘combuys’ met schoorsteen voor de afvoer van de schadelijke dampen die bij de bereiding van de geneesmiddelen kunnen ontstaan, was al aanwezig. De meesterwinkel bleef bij het hospitaal. Nadat Horst bezit had genomen van het laboratorium vond directeur Jacob Beck (1704-1709) dat de doctor ook maar bij het laboratorium moest gaan wonen. Dat veroorzaakte natuurlijk veel ongerief voor de bedienden van de Compagnie omdat zieken bij nacht en ontij de St.-Annabaai moesten oversteken. Onder directeur Abraham Beck werd in 1709 dan ook de oude toestand hersteld en kreeg Horst weer een woning in het fortGa naar eind7.. | |
InventarisHoe het laboratorium eruit heeft gezien weten we niet, maar uit de plaat van BarletGa naar eind8. krijgt men een indruk (zie afbeelding). Beter ingelicht zijn we over de inventaris van het laboratorium. Deze bestond uit ‘een eyseren distilleer ooven met toebehooren, 1 distilleerkeetel met helm en schlang van 8 kannen, groote steenen capellen, steenen retorten met glaasen recipienten, smeltkroesen, 1 blaasbalg, 1 decoctumkeetel van 7 kannen, 3 kooperen pleisterpannen, cooperen panne van 1 kanne met decksel, groote eyseren spatels, groote en kleyne kooperen en albasten mortiers en 2 balansen’.
Het is niet duidelijk hoeveel jaar Horst daar zijn werkzaamheden heeft verricht, maar omstreeks 1718 moet het laboratorium in onbruik zijn geraakt, want dan wordt het bewoond door de schipper van het Compagniesjacht Hendrik Jacobsen. De aanvoer van slaven was na de Vrede van Utrecht in 1713, waarbij het asiento in handen kwam van de Engelsen, al drastisch verminderd en de prijzen van de slaven wa- | |
[pagina 61]
| |
Oversteek per pontje over de St. Annabaai in Willemstad
Een zeventiende-eeuwse gravure (A. Barlet) geeft een idee van de inrichting van het laboratorium op Curaçao.
ren sterk gedaald. Tengevolge van de brandschatting door de Franse commandeur Jacques Cassard in 1713 verlieten bovendien veel rijk geworden handelaren het eiland. De financiële toestand werd er niet beter op en de bewindhebbers probeerden rigoureus in hun uitgaven te snijden. Ze moesten daarbij tevens de pech incasseren dat het grote negerhuis op plantage Hato waar de depotslaven waren ondergebracht, in 1717 geheel in vlammen opging. Ook Dr. Horst werd het slachtoffer van de bezuinigingsdrift want in 1719 werd hij, na twintig jaar trouwe dienst als geneesheer, raadslid en weesmeester, zonder veel omhaal aan de kant gezet. Een tevredenheidsbetuiging over zijn werk van gouverneur Jonathan van Beunigen mocht hem niet meer baten. Even ongegronde als kwaadaardige beschuldigingen aan het adres van de doctor, die vaandrig Hendrik Veldtman in brieven naar Amsterdam stuurde, kunnen wellicht de bewindhebbers een welkom excuus aan de hand hebben gedaan. Het werk van Dr. Horst moest voortaan worden verricht door de chirurgijn Druschky of Druschke, die het met een maandsalaris van 32 pesos moest doen. Erg best was de verhouding tussen de doctor en de chirurgijn op het Fort al niet. Op de lijst van Compagniesbedienden van juni 1717 wordt aangetekend dat deze Sigismundus Druschke ‘seer bequaam en vigilant (is) maar kan niet sien dat de anderen veel dienst doen om soveel gagne te winnen’Ga naar eind9.. Ook Pieter van Gorcum die chirurgijn was op plantage Hato waar lange tijd een slavendepot was gevestigd, werd in 1720 van zijn 24 pesos maandsalaris beroofd, maar had ten minste het geluk als bakker in dienst van de Edele Compagnie te mogen blijvenGa naar eind10.. Medicinae Doctor Horst, de pionier van de eerste medicijnfabriek op de Benedenwindse Eilanden van de Nederlandse Antillen, stierf omstreeks 1738 berooid en vergeten op Curaçao. |
|