Spiegel Zuid
La Belgique, elle crève
door Soetkin
Tot de meest bekende uitroepen binnen de radikale Vlaamse Beweging behoren ongetwijfeld de gevleugelde woorden van de tussenoorlogse politicus Joris Van Severen: ‘La Belgique, qu'elle crève!’ (‘Dat België moge uiteenbarsten!’) Velen na deze omstreden én bewonderde man bedienden zich op onnoemelijk talrijke flamingantische manifestaties van deze wensuitroep. Maar wat decennia lang als een soort utopisch verlangen werd gescandeerd, lijkt de jongste tijd helemaal niet zo irrealistisch meer. Sterker nog: de meeste waarnemers - ook de bloedernstige en staatsbehoudende - voorspellen onomwonden het einde van het huidige koninkrijk België.
Reeds vóór de parlementsverkiezingen van 24 november 1991 - die als ‘historisch’ mogen worden bestempeld - gaapte de kloof tussen het Noorden van België (Vlaanderen) en het Zuiden (Wallonië) almaar breder. Precies ook de dreiging van de franstaligen om een eind te maken aan de noodzakelijke loyaliteit binnen de federaal gestruktureerde staat, vormde een direkte aanleiding tot de stembusgang. Zij braken toen het Vlaamse verzet tegen de aflevering van exportlicenties voor sommige Golfstaten met de aankondiging desnoods zelf het recht in eigen hand te nemen, waarbij ze duidelijk stelden de grondwet aan hun laars te lappen.
Vandaag, bijna twee maanden na de verkiezingen, jongleren de Franstalige leiders opnieuw met hun vinger boven de knop, die de ‘institutionele atoombom’ uit de silo kan halen. De voorzitter van de sterke Franstalige socialisten, de hoogleraar Guy Spitaels, liet zichzelf verkiezen tot minister-president van de Waalse gewestregering en laat weinig twijfel bestaan over de minachtig die hij voor België koestert. (Sommigen menen dat het woord ‘minister’ het best tussen haakjes wordt geplaatst en dat men kortweg van de ‘president’ van Wallonië kan gewagen.)
Begrijpelijk, maar toch een stuk onterecht, kregen de verkiezingen van 24 november een look internationale) weerklank, alsof deze de triomf van het extremisme en het racisme waren. De overwinning van het uiterst-rechtse Vlaams Blok (die nu groter is dan de democratische nationalisten van de Volksunie en het groene Agalev) en het (vooral Antwerpse) sukses van de langharige sjoemelaar Jean-Pierre Van Rossem, zijn niet zo makkelijk te verklaren. Nogal wat politologen zijn het erover eens dat de Vlaamse kiezer op die manier zijn ongenoegen wou uiten over werkelijk àlles wat verkeerd loopt: de traag en slecht werkende administratie, de weinig fraaie handelwijze van enkele topministers, het gevoel van onveiligheid, ja zelfs het neervallen van betonblokken op voertuigen in de Brusselse tunnels... Vanzelfsprekend speelde het migrantenvraagstuk (en het gebrek aan een oplossing) een wezenlijke rol in het radikale stemgedrag. Het zou oneerlijk zijn te loochenen dat er ook in Vlaanderen kerels rondlopen met verfoeilijke ‘theorieën’ daaromtrent en die in het Blok een thuishaven vonden. Maar niemand kan ontkennen dat uitgerekend de halfslachtige staatsomvorming en het aanhoudende geknoei van de NV België niet evenzeer kiezers inspireerden om het Blok een duwtje te geven.
In afwachting van gedegen, diepgaande studies over dit alles, blijft er het feit dat Vlaanderen momenteel niet minder dan zes middelgrote en grote politieke partijen rijk is, met Rossem als kleine zevende fraktie. Deze ‘balkanizering’ van het Vlaamse politieke landschap speelt de Vlaamse gemeenschap duidelijk parten. De grote ‘traditionele’ partijen zitten met een zware elektorale kater en kijken, elkaar argwanend beglurend, aangeslagen toe naar wat er ten zuiden van de taalgrens gebeurt. Daar schoten de politieke leiders, met aan het hoofd Spitaels, vlug in aktie en zij vormden hun Waalse gewest- en Franstalige gemeenschapsregering. De Vlamingen stelden dit uit tot de ultieme datum.
Ondertussen lanceren de Franstaligen telkens weer nieuwe communautaire eisen en goochelen zij schaamteloos met scenario's die finaal moeten leiden tot het uiteenvallen van België. Het enige wat hen daar schijnbaar nog van afhoudt is de prangende nood aan financiële middelen, die ze van het nationale niveau (en dus vooral van de Vlamingen) willen afdwingen.
Eén en ander zorgt ervoor dat er nog lang geen zicht is op de vorming van een nieuwe Belgische regering, hoezeer de opeenvolgende formateurs zich daarvoor inspannen. Elke goed geïntentioneerde poging dreigt immers vast te lopen op dat eeuwige probleem van de tegenstellingen tussen de twee grote gemeenschappen in het land.
De barst in België is diep en groot. De Franstaligen lijken klaar de onafwendbare stap te zetten, de Vlamingen alsnog niet. Als straks het artificiële huis uiteenscheurt, dan zal dit vooral onder Franstalige druk gebeuren. Het is zeer de vraag of dit aan de Vlamingen de goede uitgangspositie biedt om binnen afzienbare tijd met de zuiderburen te praten over ‘la dernière mutation du pays’. Zeker wanneer, zoals bij elke scheiding, over de poen én de schulden dient te worden onderhandeld onder het oog van een ‘notaris’.