F.C.L. Bosman, voorzitter der Oranjeklub, sprak in een hartelijk welkom de hoop en het vertrouwen uit, dat dit bezoek het eerste van vele zou zijn. Zuidafrikaansche studenten hadden in Europa de grootste hartelijkheid, vriendschap en gastvrijheid ondervonden, en hadden zich vooral in Holland bijzonder thuis gevoeld. Van de zuiver Afrikaansche cultuur zou men zich, zeide hij, wel geen al te groote voorstelling gemaakt hebben. ‘Wij hebben hier niet de schatten van Europa met zijn oude beschaving, zei spreker. Onze musea zijn nog misleidend door veel uitheemsch en veel Engelsch werk’. In de steden zouden zij niet veel van de Afrikaansche cultuur bemerken, de kracht daarvan lag op het land en in de dorpen. Daar zouden zij zien, wat de Afrikaner in zijn omgeving beteekent.
De Nederlanders zouden ondervinden, dat in veel dingen de twee stammen ver uit elkaar loopen. Doch het bloed kruipt nog altijd, waar het niet gaan kan, zeide spreker. De Afrikaansche studenten hadden zich in Europa nergens zoo thuis gevoeld als in Holland, het vochtige doch geliefde Holland.
Ook tot de Zweden en den Duitscher werden hartelijke woorden gericht, waarna de heeren Tjeenk Willink (Leiden), Franck (Berlijn) en Ambyon (Zweden) bedankten. De avond werd door muziek opgeluisterd.