Vlaanderen.
Fransch schrijvende Vlamingen.
Georges Eekhoud. †
Nog altijd zijn wij een woord van erkentelijkheid verschuldigd aan de nagedachtenis van een der grootste Fransch schrijvende Vlaamsche letterkundigen, Georges Eekhoud, die 29 Mei van dit jaar te Schaarbeek overleed.
Aan zijn verdienste voor de letterkunde is toen alom hulde gebracht. Hij is bekend door gedichten, tooneelstukken, romans en novellen: La nouvelle Carthage, Escal Vigor, Kees Doornik, Myrtes et Cyprès, La duchesse de Malfi, Les nouvelles kermesses - de lijst zijner werken telt bij de veertig nummers. Alles in het Fransch. Twee Fransche tijdschriften La jeune Belgique en Le Coq Rouge hielp hij oprichten. En toch was hij Vlaamsch kunstenaar door en door. Vlaamsche menschen bracht hij ten tooneele; zijn taal is zwaar en krachtig en wijkt ver af van die der Parijsche letterkunde
Eekhouds moeder heette Oedenhoven, was afkomstig uit het hertogdom Nassau en stamde af van een voorname familie, die aan Rotterdam onderscheiden burgemeesters heeft geschonken. Zijn vader was een voortreffelijk Antwerpenaar, zijn grootvader genoot daar als talenkenner een zekere vermaardheid.
Helaas evenwel ontving Georges Eekhoud een Fransche opleiding. Het was - zoo schreef hij eens in een artikel in de Mercure de France - de groote droefheid van zijn leven, niet te kunnen schrijven in de taal van zijn volk.
In een studie ‘Georges Eekhoud en zijn werk’, in 1914 door Herman van Puymbrouck in het licht gegeven te Antwerpen en Amsterdam - bewerking van opstellen verschenen in Groot Nederland - wordt de volgende ontboezeming van hem aangehaald: ‘Heden, indien ik de Vlaamsche taal machtig ware en indien ik nog den leeftijd bezat, waarop ik mijn debuut deed in de letterkunde, zou ik niet meer weerhouden worden door de beweeggronden, die mij leidden in 1881; ik zou mij bij voorkeur bedienen van deze waarachtig mooie taal, waarin Vondel en Bilderdijk schreven, en waarin heden Stijn Streuvels en Pol de Mont uitmunten’. En aan schrijvers in Belgisch Vlaanderen geboren gaf hij met nadruk den raad, hun letterkundig werk te leveren in de volkstaal, opdat zij verstaan zouden worden door hun stamgenooten in Nederland, Indië en Zuid-Afrika. Hoe grooten roem ook verscheiden Vlaamsche dichters met de Fransche taal verwierven. Eekhoud was overtuigd, ‘dat iets zeer kostbaars en zeer heerlijks aan hun volledige voldoening ontbrak’ daar ze er nog niet toe gekomen waren, hun natuurlijke lezers te bereiken.
Deze hartskreet over een onherstelbare dwaling moge overdacht worden door hen, die in een vreemde taal schrijven, in de hoop, daardoor een ruimer lezerskring te bereiken. Wat heeft niet de Nederlandsche taal, wat heeft niet onze stam verloren, doordat een vreemde letterkunde dezen waarlijk grooten schrijver en dichter bij zich inlijfde?
Ditzelfde zou opgemerkt kunnen worden over Charles de Coster, wiens eeuwfeest men gaat vieren. In de eerste dagen van October zal op het kerkhof te Elsene een gedenkteeken, uitgevoerd door E. de Valerida, onthuld worden voor den dichter, die den geest van Uilenspiegel herschiep. Deze in 1827 geboren Vlaming heeft evenals Eekhoud met Fransche werken naam gemaakt, maar evenals bij dezen was het karakter dier geschriften Nederlandsch. Zoo zijn ‘Frères de la bonne Trogne’, een Brabantsche legende, zijn ‘Legendes flamandes’, zijn ‘Contes Brabançons’, ‘La Zéelande’ e.a. Zijn groot werk ‘Thyl Uylenspiegel’ verscheen mede in het Fransch, verlucht door negentien etsen en schilders. Deze Eroïca van de dwaasheid moest door R. Delbecq en Johan, later door A. Thiry in het Nederlandsch worden overgezet, waar zij uit haar aard uit ontsprongen was! De ‘Vlaamsche vertelsels’ werden door Styn Streuvels verdietscht. De Costers taal was zulk een sappig en frisch uitbloeisel van het oude Fransch, dat wij Nederlanders het niet genoeg kunnen betreuren, dat hij zijn rijke gave niet aan het Vlaamsch heeft mogen schenken.