Hollandsch; in den huiselijken kring wordt het onmerkbaar verdrongen door het Engelsch en het Hollandsch verdwijnt geheel als er weer een nieuw geslacht is opgegroeid. Dan voelt het achterkleinkind zich geheel los van het land van afstamming en wil nog hier en daar een vader met geweld onze taal in den familiekring in eere houden, dan zetten de kinderen zich schrap en baloorig vangen zij aan te haten.
Dat is alles natuurlijk. In Amerika schiet met zulk geweld de stroom van Engelsch over het land, dat geen andere taal overeind kan blijven staan. Zelfs Duitsch verdwijnt; schoon in Chicago en New York elk een half millioen Duitschers wonen, wordt daar in de Duitsche katholieke kerken reeds in het Engelsch dienst gedaan.
Zoo zullen ook om de meren heen, in Grand Rapids, Holland Michigan, en waar verder Hollandsche afstamming tiert, de Hollandsche preekbeurten zoetjes aan verdwijnen. En voor het Hollandsch als omgangstaal zal op den duur geen plaats open zijn.
Dit geldt, zooals gezegd is, als slotsom van prof. Kuypers ervaring bij de Hollansche kolonisten van 1850 en later. Van de landbouwende en handwerkende Hollanders dus, die zonder staatkundigen of geldelijken invloed in bescheiden maar nijvere welvaart in het middenste Noorden der Unie wonen.
* * *
Van de nakomelingen der oude kolonisten uit de zeventiende eeuw, weten wij enkel dat zij, in en om New York wonende, behoudens een zeer enkele uitzondering geen woord Hollandsch meer kennen.
In de Historical Review V. 3. (April 1900) nu geeft Doyle eene beoordeeling van Fishe's Quaker Colonies, waarbij hij naar aanleiding van het bezoek van den Zweed Kalm aan New York in 1748 het volgende vertelt: ‘Hij zegt dat de meeste volkplanters, vooral de ouderen, hun moedertaal spreken. Langzamerhand echter beginnen zij hunne gewoonten en inzichten te veranderen, hoofdzakelijk in de steden en haren omtrek; want de meeste jongelui spreken nu hoofdzakelijk Engelsch en gaan enkel naar de Engelsche kerk en zouden zelfs boos worden als zij Hollanders werden genoemd en niet Engelschen.’
Een bewijs dus, dat wij van elders niet hadden, dat ook hier weer bij gelijke voorwaarden gelijke gevolgen zich hebben geopenbaard. Maar ook een bewijs dat dezelfde Hollanders wier rastaaiheid in den loop der eeuwen krachtig is gebleken in dagen van verzet, gemakkelijk ontrouw worden aan eigen taal en aan eigen karakter, zoodra zij zich in vreemde overheersching hebben geschikt. Dan zijn zij meegaand.
De omstandigheden waarin de oude kolonisten in 't laatst der zeventiende eeuw zich bevonden tegenover de Engelschen, verschilden zeer veel van die waarin de volgelingen van Van Raalte na 1850 hebben verkeerd. Zij leefden naar getalsverhoudingen in oneindig gunstiger toestand; toch hebben reeds zij zich laten bekoren door het Engelsche leven en schaamden hunne kleinkinderen zich reeds van Hollandschen oorsprong te zijn. Niet lang zou het echter duren of ook zij keerden zich van diezelfde Engelschen af en vochten zich vrij. Maar hun taal waren zij kwijt, al rekenen de kindskinderen van heden zich hun Hollandsche afkomst tot een eer. Zij staan vast in die overtuiging sinds zij de geschiedenis van het land hunner vaderen hebben beoefend, sinds zij hebben leeren waardeeren wat de mannen van Nieuw-Amsterdam, dat herdoopt werd in New York, hebben gedaan voor hun tegenwoordige vaderland.
* * *
De erkenning wint veld in de Unie dat de staatkundige en kerkelijke beginselen, waarnaar de Vereenigde Staten zich hebben ontwikkeld, van Hollandsch karakter zijn, dat Holland de bakermat mag heeten, niet Engeland. Weinigen echter gaan in deze beschouwing zoover als wijlen Douglas Campbell, de schrijver van het door Van Maanen in het Hollandsch vertaalde boek The Puritan in England, Holland and America (2 vol. New York 1872).
Deze hield Holland voor den verwekker van alles wat goed is in de Vereenigde Staten, en beschouwde Engeland als den kwaadsappigen wortel, waaruit enkel bittere vruchten, zedelijk en staatkundig, konden groeien.
Al is de kern waar, voor deze overdrijving moet men zich wachten.