tussen Europeanen en inlanders en tussen de minder ontwikkelde Europeanen van gemengd bloed is het z.g. Laag-Maleis, een soort van Indiese linguea franca. Deze taal-behâsa katjêekan - mengel moestaal -, of behâsa pasar - markttaal - geheten, onderscheidt zich van het eigenlike Maleis door zijn grote rijkdom aan vreemde (niet-Maleise) woorden en zijn gebrek aan spraakkunstige vormen. Veel kinderen van Europeanen spreken dan ook voor zij ter school gaan, uitsluitend dit Laag-Maleis, al verstaan zij het Nederlands; niet weinigen, de in bovenstaand bericht gegeven sijfers bewijzen het, verstaan zelfs het Nederlands niet, als zij ter school komen. Ja het Nederlands van volbloed Europeese kinderen ondervindt een dusdanige invloed van het Maleis, dat het zelfs na afloop van de gehele leertijd vele hunner niet mogelijk is zuiver Nederlands te spreken. Aan het onderwijs in het Nederlands wordt dan ook op de lagere school zeer veel tijd en zorg besteed. Krachtig zou de lagere school hierin gesteund kunnen worden door de fröbelschool. Jammer echter is het, dat het aantal van deze inrichtingen zoo klien is en waar, ook van regeringswege de goede vruchten van het voorbereidend onderwijs ten bate van de kennis van de Nederlandse taal geroemd worden, is het des te meer te verwonderen, dat dit onderwijs door de regering in geen enkel opzicht wordt gesteund.
De bestaande fröbelscholen zijn opgericht door kerkelike of godsdienstige verenigingen, door neutrale verenigingen, of door biezondere personen als broodwinning.
Onder de scholen der eerste soort trekken vooral de aandacht die, welke gehouden worden door de zusters Ursulinen en Franciscanessen, scholen der twede soort zijn vaak opgericht door Vrijmetselaars-loges, die over 't algemeen in Indieë voor de verbreiding van neutraal onderwijs veel doen. De scholen der derde soort zijn van weinig of geen betekenis. De verenigingen, die scholen opgericht hebben, vonden niet zelden de kosten van bouw, onderhoud enz. uit de zuivere opbrengst van met goedkeuring der overheid gehouden geldloterijen.
Ondanks veel bezwaren, vooral van geldeliken aard stijgt het aantal der fröbelscholen voortdurend, evenals 't getal der leerlingen, maar toch zijn ze noch veel te weinig in aantal. Op de lagere scholen gaan plm. 18000 kinderen, hiertegenover is een getal van plm 1900 kinderen, die voorbereidend onderwijs genieten zeer klein. Op 't ogenblik kan ik slechts beschikken over de sijfers tot eind 1898. Die leren het volgende.
Jaar. |
Aantal scholen van voorber. onderwijs. |
Aantal leerlingen. |
Jaar |
Scholen. |
Leerlingen. |
1883 |
11 |
730 |
1891 |
23 |
1318 |
1884 |
13 |
781 |
1892 |
22 |
3359 |
1885 |
14 |
872 |
1893 |
25 |
1410 |
1886 |
16 |
832 |
1894 |
26 |
1521 |
1887 |
18 |
1032 |
1895 |
27 |
1611 |
1888 |
21 |
1103 |
1896 |
31 |
1706 |
1889 |
22 |
1323 |
1897 |
34 |
1826 |
1890 |
19 |
1260 |
1898 |
35 |
1881 |
Hierbij zijn schooltjes, die 15 leerlingen tellen, maar ook flinke inrichtingen met 190 leerlingen.
Hoewel van rechtstreekse regeringszorg in Ned. Indieë geen sprake is, viel het toch enkele malen voor, dat van regeringswege invloed is geoefend ten nutte van deze tak van onderwijs.
Een eerste poging daartoe moet genoemd worden een rondschrijven, welke de Hoofdkommissie van Onderwijs in 1849 de wereld inzond. Op dat ogenblik bestonden in Indieë hier en daar enkele ouderwetse ‘bewaarscholen’, meer kinderbewaarplaatsen dan inrichtingen, die het lichamelik en zedelik welzijn der kleinen beoogden. In dit rondschrijven betoogde de Hoofdkommissie uitvoerig het nut van goed ingerichte scholen voor voorbereidend onderwijs en gaf tevens een ontwerp van een dergelijke school te Batavia, echter niet van regeringswege, maar door het optreden van biezondere personen tot stand te brengen. Deze school werd dan ook in 1850 geopend, het aantal leerlingen bedroeg in de aanvang 30, maar liep weldra terug tot 24. De geldelijke uitkomst gaf reeds in het earste jaar een tekort van f1872.
Dit tekort werd door de Regering aangezuiverd. Het twede jaar paste de Regering f1310 bij en in 1852 werd aan de inrichting een maandelikse toelage van f90 verleend.
De pogingen om de school in stand te houden mislukten echter, zoodat ze in 1855 gesloten werd na den lande op f6157 te staan te zijn gekomen. Dit feit stond niet op zich zelf. Op verschillende andere plaatsen trachtte men omstreeks die tijd aan de opwekking van de Hoofdkommissie gevolg te geven, maar al deze pogingen leden schipbreuk, meestal door geldgebrek. Wel nam het aantal kinderbewaarplaatsen toe. Mensen van 70 jaar en ouder, inlandse vrouwen, een gepensieonneerd zendeling van 70 jaar met zijn bejaarde dochter van 50 en dergelike lieden trachtten hiermee een sober bestaan te winnen, maar aan het belang der jeugd werd minder gedacht.
In 1871 vinden wij weer een teken van leven van de Regering. De toenmalige Direkteur van Onderwijs zocht weer heil in een rondzendbrief, en spoorde tot het oprichten van scholen voor voorbereidend onderwijs aan. Het bleef echter bij woorden.
In 1877 kwam er verandering ten goede. Toen richtte de Vrijmetselaarsloge te Semarang haar eerste school voor voorbereidend onderwijs op, waarvoor een som van f70000 werd bijeengebracht en van die tijd af, dagtekent de langzame vooruitgang.
In de laatste jaren is herhaaldelik in het Indiese Weekblad ‘Het Onderwijs’, - waaraan bovenstaand berichtje zonder vermelding van bron, de gegevens heeft ontleend - de wenselikheid betoogd van rijks-voorbereidend-onderwijs, Men acht dit de taak van de Regering en meent, dat zeer grote uitgaven niet uitsluitend door biezondere personen moeten worden gedragen. Vrij algemeen heeft bij hen, die in dit onderwijs belangstellen, de mening wortel geschoten, dat op plaatsen, waar de oprichting van afzonderlike scholen voor fröbelonderwijs door het gering getal der leerlingen geen kans van slagen aanbiedt aan de bestaande openbare scholen voor lager onderwijs een of meer voorbereidende klassen dienen verbonden te worden. Deze zaak heeft enkele jaren geleden, naar ik meen, bij de Regering een punt van overweging uitgemaakt maar is afgestuit op de kosten. De voorstanders houden echter de strijd vol.
Het Ned. Ind. Onderwijzersgenootschap maakt zich op nogmaals een poging te beproeven en kwam tot de hierboven genoemde droevige sijfers.
Het is waarschijnlik, dat de minder rooskleurige toestand der Indische geldmiddelen vooralsnog afdoende verbetering in de weg staat, temeer, daar het moederland wel niet zal voorgaan. Bij de tegenwoordige stand der staatkundige partijen in Nederland is het vooreerst hoogst onwaarschijnlijk, dat het voorbereidend onderwijs in Nederland een voorwerp van staatszorg zal worden en waar het moederland niet voorgaat, zal de Kolonie wel niet volgen.
Verblijdend is het intussen, dat blijkens het voorloopig verslag op de Indiese begroting dit jaar in de afdelingen der Twede Kamer door sommige leden er op aangedrongen is het fröbelonderwijs in Indieë tot regeringszaak te maken.
P.J. van Ravesteyn.
oud-secr. Ned.-Ind. Ond. Gen.
Amsterdam.