Neerlandia. Jaargang 4
(1900)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet Oranjeboek.In de laatste week van October heeft de minister van buitenlandsche zaken eenige diplomatieke bescheiden openbaar gemaakt, die voor de voorgeschiedenis van den oorlog en ter kenschetsing van de houding der Nederlandsche regeering tegenover de Boeren van belang zijn. De bescheiden bestaan uit drie telegrammen van den heer de Beaufort aan den consul-generaal der Nederlanden te Pretoria en uit drie antwoorden van den consul-generaal. De stukken loopen van 13 Mei tot 19 Augustus 1899. De telegrammen van den minister zijn in het Fransch gesteld, de antwoorden van den consul-generaal, denkelijk als brief verzonden, in het Hollandsch. Waarom seinde de minister in het Fransch? Misschien is dit de verklaring: de minister zond zijn telegrammen in cijferschrift, en waarschijnlijk is de cijfercodex op Fransche woorden gemaakt. Maar nu is 't nauwelijks aan te nemen, dat een - laat 't ons kortheidshalve noemen - Fransch cijfertelegram moeilijker door derden te ontcijferen zou zijn dan een Hollandsch. Waarom dan dat verouderde en tegenwoordig zonderling lijkende gebruik om in het Nederlandsche diplomatieke verkeer zich van Fransch te bedienen niet opgegeven en een Hollandsche cijfercodex samengesteld? Een moeizaam werk, zou men kunnen zeggen. Maar is 't toch niet voor het geheim houden van die cijfertaal raadzaam, haar van tijd tot tijd te wijzigen? Doch nu ter zake, het is ons om den inhoud der telegrammen te doen. Wij laten ze hieronder volgen, met de vertaling van de Fransche. | |
Minister van Buitenlandsche Zaken aan Consul-Generaal der Nederlanden te Pretoria.
| |
Consul-Generaal der Nederlanden in de Zuid- Afrikaansche Republiek aan Minister van Buitenlandsche Zaken te 's-Gravenhage.
| |
Minister van Buitenlandsche Zaken aan Consul-Generaal der Nederlanden te Pretoria.
| |
[pagina 140]
| |
Consul-Generaal der Nederlanden in de Zuid-Afrikaansche Republiek aan Minister van Buitenlandsche Zaken te 's Gravenhage.
| |
Minister van Buitenlandsche Zaken aan Consul-Generaal der Nederlanden te Pretoria.
| |
Consul-Generaal der Nederlanden in de Zuid-Afrikaansche Republiek aan Minister van Buitenlandsche Zaken te 's-Gravenhage.
| |
[pagina 141]
| |
reeds een internationale commissie. Het woord internationaal is kortheidshalve gebruikt. Dat de minister in zijn derde telegram het woord weer gebruikt mag niet uitgelegd worden, als zoude minister op dit punt zich niet gezeggen laten, aangezien het antwoord van den consul-generaal op het tweede telegram blijkbaar per post is gegaan. Te telegrafeeren was misschien te duur. Overigens begreep de regeering der Republiek het telegram van den 4en Augustus zoo, dat de nadruk op ‘péremptoirement’ viel, want zij zou ‘niet een beslist weigerend antwoord zenden.’ In zijn derde telegram herhaalt minister de Beaufort zijn raad (maar nu schijnt het niet onvoorwaardelijk losgelaten en de minister inderdaad tot aanneming van de gemengde commissie aan te sporen) en brengt nogmaals Duitschland er bij te pas. En dan komt de waarschuwing, dat een beroep op een der groote mogendheden niet alleen niets zou baten, maar voor de Republiek nog zeer gevaarlijk zijn bovendien. Dit laatste beduidde waarschijnlijk, dat Engeland in zoo'n stap een bedreiging van zijn ‘paramountcy’, zijn opperheerschappij in Zuid-Afrika zou zien en dadelijk tot feitelijkheden overgaan. Daarop het waardige antwoord van president Kruger, dat hij niet voornemens was om een beroep op een groote mogendheid te doen. Men weet, dat de regeering der republiek ten slotte, om toch maar alles gedaan te hebben tot afwending van een oorlog, berustte in het vijfjarig kiesrecht, berustte in de commissie, mits Engeland dan in scheidsrechterlijke beslechting van geschillen zou treden en verder afzien van inmenging in de binnenlandsche aangelegenheden der Republiek, en dat zij die schikking voorsloeg, door een dubbelzinnigheid van den heer Chamberlain, waarvan de Britsche agent te Pretoria zelf het slachtoffer werd, in den waan gebracht, dat de Engelsche regeering dat voorstel zou aannemen. Maar de Engelsche minister wees het af en zeide, nu een eigen voorstel te zullen doen, waarmede echter werd getalmd, getalmd, en met koortsige haast zette Engeland intusschen zijn oorlogstoerustingen voort. Toen kwam het ultimatum. Maar dat is alles reeds oude geschiedenis. Het zou misschien anders zijn geloopen, als minister de Beaufort te Pretoria aan het hoofd der regeering had gestaan. Hij zou wel verzoenend en gematigd zijn geweest en het voorstel van een gemengde commissie niet kortaf hebben geweigerd. Ofschoon, hij zou dan ook rekening hebben moeten houden met zijn burgers, die van geen toegeven meer weten wilden. En president Kruger meende: ‘Indien hij de onafhankelijkheid prijs gaf, zou dat gemis zijn aan Godsvertrouwen.’ Hij en zijn burgers waren van oordeel, dat zij haar niet gewillig prijs moesten geven, maar er voor over moesten hebben en goed en bloed en leven. En zoo is het tot den oorlog gekomen.
* * *
Minister de Beaufort heeft door president Kruger de Gelderland aan te bieden bij velen in den lande veel goed gemaakt van wat zij afkeurden in zijn beleid in zake de vredesconferentie, tegenover het driemanschap, bij de gevangenneming der ambulances - dat hij daarin met de noodige kracht zou zijn opgetreden, betwijfelden zij wel - maar ongetwijfeld heeft hij Engeland er door ontstemd. Door dit Oranjeboek nu uit te geven en wereldkundig te maken, dat hij - wat men er in Engeland in leest - alles gedaan heeft om de regeering der Republiek van een oorlog af te houden, heeft hij Engeland weer wat verzoend. In de Engelsche pers zijn deze diplomatieke bescheiden met onverholen voldoening ontvangen als een nieuw bewijs van de misdadige koppigheid van president Kruger, die zelfs niet luisteren wilde naar den goeden raad van zoo'n ‘getrouwen vriend’. En voor dat bewijs wist men de Nederlandsche regeering dank. Uit dat oogpunt is de openbaarmaking van deze oude diplomatieke stukken niet onverdienstelijk. |
|