Neerlandia. Jaargang 4
(1900)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-en-WestMededeelingen uit Curaçao.III.
| |
[pagina 54]
| |
voor het overmaken per scheepsgelegenheid van baar geld of van groote bedragen in bankpapier, welk laatste men slechts tot een klein bedrag per post verzendt, daar men van hier geen brieven met aangeteekende geldswaarde kan verzenden; aan wissels daarentegen zijn onkosten noch risico verbonden en van daar het verschil in agio tusschen deze en baar geld, bankbiljetten van kleine en groote waarde. Ook het vanwege het Bestuur uitgegeven bankpapier, ofschoon het in den vreemde niet in betaling wordt aangenomen, doet premie. De oorzaak hiervan is natuurlijk ook weer gebrek aan dat geld, hetgeen hieruit ontstaat, dat het gouvernement meer geld ontvangt, dan het uitgeeft en zijn uitbetalingen doet aan betrekkelijk weinig personen (voornamelijk aan ambtenaren, werklieden en leveranciers van bouwmaterialen), terwijl er honderden ingezetenen zijn, die belasting moeten betalen, postwissels willen overmaken, gouvernements-wissels koopen, enz., hetgeen alles in gouvernementspapier moet worden betaald. Op het eerste gezicht klinkt het echter eenigszins vreemd, dat het bestuur van het hoofdeiland eener kolonie, die subsidie geniet, minder uitgeeft dan het ontvangt, en daarom zij er hier op gewezen, dat eenbelangrijk deel der koloniale uitgaven in Nederland geschiedt (aan op wachtgeld gestelde, met verlof zijnde en gepensionneerde ambtenaren of hunne weduwen en wezen), en een ander ook niet onaanzienlijk deel naar de bovenwindsche eilanden wordt overgemaakt, waarvan niets of bijna niets op Curaçao terugkomt. Zoo overtreft op Curaçao de aanvraag de levering voor wat betreft het vanwege het bestuur uitgegeven geld en daarom doet het eene premie. Ten tijde dat de phosphaat-ondernemingen nog werkten en die jaarlijks een zeer aanzienlijk bedrag aan rechten aan het bestuur moesten betalen, steeg die premie zelfs tot 9%, doch thans is die slechts 2 à 3%. Van het gouvernementsgeld kan dan ook niet worden gezegd, dat het in omloop is. Zoodra men het ontvangt, wisselt men het om de agio in tegen andere alhier gangbare munt. In het moederland schijnt men te denken, dat dit inwisselen zal worden voorkomen door het invoeren van Curaçaosche kwartjes en dubbeltjes, munten van hetzelfde gehalte en gewicht en van dezelfde middellijn als de Nederlandsche van dezelfde waarde, maar voorzien van een anderen stempel, zoodat zij in Nederland niet gangbaar zullen zijn. In de kolonie koestert men dergelijke illuseis echter niet, Wij hebben thans gouvernements bankpapier van f0.50 en f0.25, hetwelk evengoed agio doet als de grootere bankbiljetten van f5 tot f50 en welke reden men nu kan hebben gehad om te veronderstellen, dat een zilveren gouvernements kwartje niet evengoed agio zal doen als een papieren gouvernementskwartje, is inderdaad moeielijk in te zien. Men zegt: het klein zilver is pasmunt en men zal er niet meer dan een kleine hoeveelheid tegelijk mee kunnen in betaling geven aan de koloniale kas. Goed, maar het gouvernement kan dan toch ook niet meer dan die zelfde hoeveelheid tegelijk aan éên persoon uitbetalen en tegenover één, die van het gouvernement moet ontvangen, staan er zeker tien, die er aan moeten betalen. Doordat het gouvernementsgeld niet in omloop is en goud geld en vreemde zilveren standaardpenningen ook in het buitenland worden aangenomen, heeft Curaçao steeds gesukkeld aan gebrek aan klein geld. Verschillende maatregelen werden van tijd tot tijd genomen om dit gebrek te verhelpen, doch tot nu is geen dezer maatregelen afdoende gebleken en men had zich meestal te behelpen met de muntspeciën, die op het eiland uit den vreemde werden aangebracht. Vooral deed zich dit gebrek voelen, vóór de regeering van Venezuela den invoer van zilvergeld verbood. Daar een dubloenGa naar voetnoot(*) in Venezuela maar f41 deed tegen f42 hier en een Amerikaansch 20 dollarstuk slechts f52 tegen f53 hier, maakten de kooplieden, die op Venezuela handel dreven, er werk van het op het eiland door de gedurig daar aankomende Venezolanen in circulatie gebracht Venezolaansch zilver weer naar Venezuela terug te sturen. Gedurende mijn verblijf in deze kolonie heb ik den tijd gekend, dat men 5% betaalde voor het wisselen van groot geld tegen pasmunt en b.v. voor een f2.50 stuk maar f2.37½ in klein geld terugkreeg. De firma ‘S.E.L. Maduro & Sons’ alhier voorziet thans in dit gebrek aan specie, doch dit geschiedt op eene wijze, die zeker te wenschen overlaat. De firma geeft papieren uit (van een nominale waarde van f2.50, f1. - f0.50 en f0.25) waarop staat vermeld, dat zij tegen dubloenen of onderdeelen daarvan | |
[pagina 55]
| |
bij inlevering ten kantore van de firma inwisselbaar zijn. Die firma geniet hier algemeen vertrouwen en het zal hier bij niemand opkomen hare bons niet in betaling aan te nemen, maar dat algemeen vertrouwen is dan ook de eenige waarborg, die men heeft. Er is misschien wel voor tweemaal honderdduizend gulden aan die bons in omloop op het eiland, doch zekerheid om hare verplichtingen na te komen heeft de firma nooit gesteld, noch daartoe gelden gedeponeerdGa naar voetnoot**). Hoe vast die firma nu ook moge staan - ongelukken zijn de wereld nog niet uit en, mocht het gebeuren, dat die firma niet meer aan hare verplichtingen kan voldoen, dan zullen vooral de lagere- en middenklasse der bevolking daaronder lijden. Dat dit geen gezonde toestand is, zal een ieder volmondig erkennen, en van zelf rijst de vraag of er dan geen middel is om uit deze moeielijkheid te geraken. Verscheidene wegen werden hiertoe van tijd tot tijd aangewezen, doch niet steeds waren het zulke als een eerlijk bestuur kon inslaan. Men heeft o.a. voorgesteld, dat het Bestuur een koliniale munt zou uitgeven, en daaromtrent zou bepalen, dat zij ad libitum door het Bestuur zou kunnen worden uitbetaald, doch slechts in een kleine hoeveelheid of in het geheel niet in betaling aan de koloniale kas zou kunnen worden aangeboden.Ga naar voetnoot***) Een ander voorstel was, dat de koloniale munt zou worden uitgegeven tegen den koers, die zij feitelijk in den handel deed, d.i. de de waarde (face value) plus het agio, doch slechts voor de op de munt uitgedrukte waarde door de koloniale kas in betaling zou worden aangenomen. Dat het Bestuur echter tot het nemen van dergelijke maatregelen niet wilde overgaan, ook al zou daardoor werkelijk in het gebrek aan geld worden voorzien, is zeer begrijpelijk. Minder begrijpelijk acht ik het echter, waarom het koloniaal bestuur niet is ingegaan op een voorstel tot voorziening in de behoefte aan klein geld, indertijd door de kamer van koophandel alhier gedaan, welk voorstel op het volgende neerkwam: Dat het Bestuur koloniale munt zou uitgeven in geldstukken van dezelfde waarde en hetzelfde gehalte als de Nederlandsche zilveren munten; dat het Bestuur niet in die munt uitbetalingen zou doen, noch haar in betaling zou aannemen, maar ze slechts inwisselbaar zou stellen tegen dubloenen of onderdeelen daarvan (halve en kwart); dat bij dit inwisselen de waarde der dubloem niet zou zijn die, waartegen zij door het Bestuur in betaling wordt aangenomen, maar die, welke zij in den handel feitelijk doet, en dat omgekeerd tegen die waarde in koloniale munt ook weer op het wisselkantoor een dubloen zou kunnen worden terug ontvangen. Thans wordt de dubloen door het Bestuur in betaling aangenomen tegen f40 doch hare waarde in het dagelijksch verkeer is sinds jaren en jaren op dit eiland f42. Stelt men haar in koloniale munt inwisselbaar tegen f40, dan staat die munt natuurlijk gelijk met andere door het Bestuur in betaling aangenomen geld - ook al werd bepaald, dat het Bestuur haar niet in betaling zou aannemen - en evenals dit zou het agio doen. Men zou immers slechts f40 van die munt aan het wisselkantoor behoeven aan te bieden om daarvoor een dubloen terug te ontvangen en om daarmee f40 aan de koloniale kas te betalen. Wisselt men haar echter tegen f42 in, dan staat de daar voor verkregen munt gelijk met de andere op dit eiland gangbare speciën en men zou er geen werk van maken om speciaal deze koloniale munt tegen dubloenen te gaan inruilen, daar men voor f42, aan welk soort van op het eiland gangbaar geld ook, steeds een dubloen kan bekomen. Het Bestuur zou m.i. volkomen gerechtvaardigd zijn te weigeren deze koloniale munt in betaling aan te nemen. Het heeft die munt immers niet ter betaling uitgegeven; het heeft haar slechts ingewisseld en door zich bereid te verklaren, het in ruil gegeven geld weer tegen het gewisselde geldstuk terug te geven, voldoet het aan alle verplichtingen, als men het billijkheidshalve kan stellen. Op deze wijze zou men een toestand in het leven roepen als die thans bestaat door het in omloop zijn van de bons der firma Maduro, met dit groot verschil echter, dat de ingezetenen een volkomen waarborg zouden hebben en men ter betaling van kleine bedragen met specie in plaats van met papier zou hebben te doen. Men zou de gerustheid hebben, dat voor de koloniale munt, die men in zijn bezit heeft, de volle handelswaarde in goud op het gouvernements-wisselkantoor ligt gedeponeerd en dat er van risico geen sprake kan zijn, zooals thans het geval is met de bons der firma Maduro. Men zou bovendien handelbare muntstukken hebben in plaats van die 8 bij 12 centimeter vierkante papiertjes, die vaak in zoo'n haveloozen en smerigen staat verkeeren, dat men huiverig is om ze aan te raken. Onkosten zouden er aan zoo'n wisselkantoor niet verbonden behoeven te zijn, men zou het met het ontvangerskantoor kunnen vereenigen. Inwisselen van koloniale munt tegen dubloenen zou niet zeer vaak geschieden en het omgekeerde zal slechts in den eersten tijd, totdat er genoeg klein geld in omloop is, eenige drukte geven, zoodat het niet noodig zal blijken een extra ambtenaar speciaal voor dat inwisselen aan te stellen. Voordeel zou men echter van zoo'n kantoor wèl kunnen trekken. Aangenomen dat er eenmaal een voldoende pasmunt in omloop is gebracht, zeg b.v. tot een bedrag van f200.000. -, dan zou men daarvan zeker niet meer dan de helft in de kas behoeven te bewaren om te allen tijde aan de aanvragen om koloniale munt tegen goud in te ruilen te kunnen voldoen. De rest zou men op solide wijze kunnen beleggen en er rente van kunnen trekken, en zoo zou men èn de kolonie financiëel steunen èn de ingezetenen van Curaçao een grooten dienst bewijzen. Welke grondige bezwaren er tegen het inrichten van zoo'n gouvernements-wisselkantoor kunnen worden ingebracht, is mij niet recht duidelijk, tenzij men mocht vreezen, dat er in den vreemde zilvergeld als het koloniale zou worden aangemunt en hier ingevoerd, hetwelk dan door het gouvernement tegen goud zou dienen te worden ingewisseld. Maar dit in omloop brengen van niet van wege het Bestuur vervaardigde munt zou men immers strafbaar kunnen stellen evenals het maken of in omloop brengen van valsche munt en desnoods zou men den invoer van zilvergeld kunnen verbieden. Een ander bezwaar is ook, naar men beweert, dat het Bestuur risico loopt, omdat het goud in waarde kan dalen. Doch dit dalen zal in geen geval zóó plotseling geschieden, dat men geen maatregelen zal kunnen nemen om zich voor groot verlies te vrijwaren, en dan dient men ook niet vergeten, dat er al heel wat op goud zal kunnen worden verloren, vóórdat dit verlies gelijk zal staan met het voordeel, dat men, bij den tegenwoordigen prijs van het zilver, kan maken op het aanmunten van zilvergeld. Geeft men b.v. f168,000. - aan dat geld uit, dan vertegenwoordigd dat, met kosten van aanmunten en overzending, zeker op verre na niet de waarde van de 4000 dubloenen, die men er voor in de plaats zou krijgen.
T.J.J. Hahelberg. |
|