Boekbespreking
Het Liederboek van Groot-Nederland
Door F.R. Coers Fr. zn.
Eerste en Tweede Boek.
Van Dishoeck, Amsterdam.
IETS vreseliks toch zo'n oorlog! Daar trek ik met m'n geweer op de schouder er op uit, niet om te jagen en in het onderhoud van m'n famielie te voorzien, maar om mensen dood te schieten. Dan kom ik op een punt waar vele andere mensen zijn net als ik gewapend en zie, daar komt het wild zelf aan: het stormt op ons toe en wij schieten het dood of wonden het, maken die mensen en hun famielie ongelukkig voor hun leven of worden het zelf. Mijn God, waarom dan toch? Wel, als ik het niet doe en die anderen doen het niet, dan worden wij weerloos afgemaakt of meegesleept naar nare gevangenissen, terwijl brutale kerels onze huizen binnenkomen, onze vrouwen kussen, ons brood opeten, ons goed vernielen en ten overvloede noch eisen dat wij veel geld betalen en - en dat is het ergste - gehoorzaam blijven aan de regering die hun gestuurd heeft. Dat wij onze vrijheid, onze zelfregering zullen moeten missen. En dat waarom? Omdat wij het overwinnende rijk niet gehoorzaam genoeg hebben afgevraagd wat het beliefde, omdat wij rijkdommen hebben die hinderlik zijn wegens hun ligging in ons land en niet in het grote; omdat wij 'en taal spreken, 'en eigen taal, die afwijkt van die van het grote land, waar de mensen te trots zijn om tot die taal van het kleine land aftedalen.
In een woord omdat er ten allen tijde strijd is geweest tussen grote Klaus en kleine Klaus.
En daarom nu al die ellende! Ach waren alle mensen wijs!
Maar zie, die oorlog met al z'n vreselikheid heeft ook iets verheffends, zolang het de strijd is van 'en klein volk, dat op z'n recht en vrijheid staat, tegen 'en tieranniek groot volk, dat louter om macht en rijkdom het de oorlog aandoet.
Maar voor het grote rijk bestaat dan dat verheffende maar 'en klein tijdje, dat van de eerste opwinding n.l. Later komen er tijdingen in dat rijk, waaruit blijkt dat de eer van het land er mee gemoeid is, dat er dingen gebeuren, die onrechtvaardig zijn, dat het z'n eigen fatsoen te grabbel gooit in deze strijd. En dan zwijgt zo'n volk; de eer van het land brengt dan mee, zo 't schijnt, de strijd niet op te geven, maar het geweten klaagt en het wordt 'en somber, doods vechten en zelfs bij de grote of kleine overwinningen, als er door kranten en mensen luid geschetterd wordt, dan blijft die angel zitten en verzweert; het organisme lijdt er onder.
Zo is er geen verheffing van het Franse volk geweest, hoeveel overwinningen ook door Napoleon behaald werden, maar in het gehalveerde Pruisen heeft de strijd tegen de tieran de volksgeest wakker geroepen, wat zich vooral in de letterkunde van het Duitse rijk weerspiegeld heeft. In Spanje kwam geen leven door de strijd tegen ons, maar wel toen het tegen Napoleons overweldiging zich verzette. In Duitsland ontstond 'en grote geestdrift, die 'en blijvend vuur bleek, onder de druk van de volkstrijd tegen Frankrijk; maar Napoleon III, die zich tot die oorlog had laten drijven, wist niet tot z'n volk te doen doordringen het rechtvaardige van zijn zaak; het volk, dat toch zelf ook die oorlog gewild had, heeft er niet de verheffing uit geput, die het Duitse volk tot één geheel maakte, vol geestdrift voor z'n grote mannen, voor z'n toekomst.
Voorbeelden genoeg, om nu noch maar alleen in onze dagen te blijven en niet te wijzen op de bloeitijd van Athene na de zegevierende strijd tegen de Perzen.
En zie, dat gebeurt nu weer. Daar ginds wordt 'en vrij volk belaagd, 'en volk dat tot ons ras behoort en de terugslag wordt ook door ons gevoeld, zoals dat bij hun ook gebeurt en gebeuren zal. Er gaat door ons hele volk 'en tinteling van leven, niet door de regeerders, maar die durven niet recht, want zij weten niet hoever het recht van de sterkste, van 't brutaal geweld gaat in het leven van staten; of wel ze zijn door het dieplomatieke leven zo ongevoelig en cynies geworden, dat het hun weinig meer scheelt wat het volk voor 'en rechtvaardige zaak voelt. Maar dat volk zelf, o het voelt het zo, hier en ginder en er kan wel geen nobeler verpersoonliking van ons rechtvaardigheidsgevoel zijn dan die dappere landgenoot Dr. H.J. Coster, die niet gedwongen, niet als burger, maar als strijder voor het belaagde recht z'n toga aflei en het wapen opvatte.
Die grote fiegunr die liever daarvoor sterven dan zich overgeven wilde, is een van die iedeale verschijningen, waaraan wij sinds jaren en jaren niet meer dachten. Zulke dingen doen 'en mens goed en je betreurt het haast, dat je ook niet iets groots kunt doen, om aan je beledigde rechtsgevoel lucht te geven; zo iets heerliks, dat het de moeite waard was om in onze historieboeken te staan.
Dat gevoel nu doortrekt min of meer ons volk en zal het opwekken tot 'en frisser, levenslustiger bestaan. Daar komen weer tijden aan van opgewekt maatschappelik leven; van groeiende kracht, blijven de grenzen ook eng; van groot-zijn in alles waarin 'en klein volk dat kan.
En dan ook zal volkomen tot z'n recht komen, wat nu al meer en meer waardering begint te krijgen, ons lied.
Er zal gezongen worden in de mooie zin van het woord.
In huis en bij feesten, de liederboekjes zullen voor den dag worden gehaald om zich te sterken aan de natsjonale gedachte die er geuit wordt in het lied. En dat is niet alleen natsjonaal in de zin van vaderlandslievend, maar ook in die van intiem, het leven van het volk weergevend in al z'n schakeringen.
Zie, en dan zal dat lied niet alleen uiting geven aan onze gedachten, maar ook anderen treffen die in hun hooghartigheid meenden dat zij daar boven verheven waren, dat zij veel te nuchter waren om zo van poëzie en lied te kunnen genieten. En die mogen dan al niet meezingen, ze zullen toch in zich de natsjonalieteitsnaar voelen trillen, eerst even, heel zacht als 'en stille wenk, maar dan ook al luider en luider.
Zo is het lied geen levensuiting alleen, maar ook levenwekkend en, als het geput is uit onze historie en volksbestaan, als het lang vergeten daden en gevoelens van dat volk in woord en toon weergeeft, dan vooral wekt het in ons het vaste willen, dat onze stam niet alleen blijft bestaan, hoe dan ook, maar dat er weer kracht van ons volk uitgaat, dat wij de onzen gaan opzoeken overal; dat wij de vlam die nu opstijgt in ons volk voor die Boertjes, die net zo leuk, net zo bedaard, net zo vastberaden, net zo vrijheidslievend, net zo eenvoudig, net zo - misschien wel 'en beetje al te erg - vasthoudend zijn als de boertjes, die men bij ons aantreft, in hun beste eksemplaren altijd (waarbij men niet vergeten moet dat onze tijd van vrede, onze beschaving, enige van die goede eigenschappen onder de as hebben bedolven); dat wij die opvlammende geestdrift niet weer laten uitgaan als 'n strovuurtje, maar aanwakkeren tot 'en grote gloed, die al onze stamverwanten in Amerieka, Afrieka, Azieë, Europa en Australieë verwarmt.
Er is grote kans op dat dit overal gevoeld wordt; welnu laat men dan overal het lied gaan verspreiden, dat daartoe zo heerlik kan meewerken, het Nederlandse en het Friese lied, want Hollanders en Friezen voelen zich daarbuiten wel één, maar het innigst voelen de Friezen zich Nederlanders als zij in hun eigen taal hun lied zingen.
‘Het Liederboek van Groot-Nederland’, de moedige onderneming van 'en student, die toen al, lang geleden, in zich voelde wat nu trilt in velen, moet vèr verspreid worden en vèèl gebruikt. Het geeft nu in z'n eerste twee delen al veel natsjonaals en intiem-Nederlands en het zal, hopen we, in de volgende noch meer Groot-Nederlands worden door het godsdienstige van de Zuid-Afriekaanders en het naïeve van hun lied; het geestdriftige van de Vlaamse strijders-voor-hun-taal; de harstochtelike liefde van de Friezen voor hun taal en stam, in hun liederen neergelegd, op te nemen. Zo toch zal het meer en meer worden het boek in de biblioteek van Nederlanders buiten en binnen Nederland; het boek dat oud en jong lokt om de pieano in de huiselike kring, tot het kringetje in 't klein de natsjonale eenheid vormt, de kern van de grote; het boek dat bij openbare feesten de toon aangeeft en dan in kleinere uitgaven in ieders handen is, om ieder in z'n meezingen te doen leggen het gebed voor de toekomst van ons ras, de vaste wil om die toekomst voor te bereiden en om zo goed mogelik Nederlander te zijn, in de ruimste, volste zin van het woord.
En dan ten slotte een eresaluut aan de man die dat grote, grootse werk heeft ondernomen en op zo'n vastberaden wijze werkt aan het tot stand komen.
Laat ons hem helpen: 't is onze zaak waarvoor hij strijdt en werkt, waarin zijn uitgever hem bijstaat met grote geldelike opofferingen.
Haarlem.
J.B. Schepers.