Nederlandse Letterkunde. Jaargang 13
(2008)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||
Op de vlugge vlerken van de Faam
| |||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||
Het meest recent verschenen deel van de nieuwe literatuurgeschiedenis heeft niet als uitgangspunt goed en kwaad te onderscheiden - of, in termen van literatuurgeschiedschrijving, een esthetiserende visie te geven. Evenmin is Een nieuw vaderland voor de muzen, hoezeer we ook hopen dat het boek ons helpt de hedendaagse maatschappij beter te begrijpen, in eerste instantie bedoeld om een moraal uit te dragen. De eerste regel uit het gedichtje van Vos is echter wel van toepassing op het vandaag gepresenteerde boek: ‘Van deeze pennen maakt de Faam haar vlugge vlerken’. Ook wat in Een nieuw vaderland voor de muzen beschreven staat, zal snel genoeg opgepikt worden door de ‘Faam’. Er wordt namelijk niet alleen een state of the art gepresenteerd, er worden ook zaken aan het licht gebracht die tot dusverre in de schaduw bleven. Dat kan geïllustreerd worden aan de behandeling van Jan Vos (1610-1667) en Katharina Lescailje (1649-1711). Voor beiden is de plaats die zij in Een nieuw vaderland voor de muzen gekregen hebben, geen vanzelfsprekende plaats. Vos is al spoedig na zijn dood verguisd als een ongeschoolde, boerse gruwelauteur en een opportunist bovendien. Dat beeld is de boventoon blijven voeren in de literatuurgeschiedenis tot nu toe.Ga naar eind2 De waardering voor Lescailje is wat langer in het verlengde gebleven van de roem die ze tijdens haar leven vergaarde. Zij genoot een glorieus achttiende-eeuws nachleben - gebaseerd op de centrale positie die ze in het laat zeventiende-eeuwse Amsterdam vervulde en op de lof van tijdgenoten. Met het ontstaan van de literatuurgeschiedschrijving in de negentiende eeuw is Lescailje er echter beetje bij beetje uitgeschreven. Aanvankelijk wordt ze nog wel genoemd, meestal in een opsomming of in een voetnoot, maar in de laatste synthetiserende literatuurgeschiedenis, van Knuvelder, is ze helemaal niet meer te vinden.Ga naar eind3 Met Een nieuw vaderland voor de muzen zijn beiden weer helemaal ‘terug’. Ook staan ze centraal in het proefschrift dat ik aan het schrijven ben. Ik denk dat het niet toevallig is dat het eerste promotieonderzoek dat zich concentreert op de gedichten van Vos in verband met zijn positie in de zeventiende-eeuwse samenleving, en het eerste dat aan Lescailje gewijd wordt überhaupt, samenvalt met de verschijning van een literatuurgeschiedenis waarin beiden zo'n andere plek hebben gekregen dan voorheen. De functionalistische benaderingswijze die ten grondslag ligt aan het boek en aan mijn onderzoek, maakt dat er weer aandacht kan zijn voor een genre (‘gelegenheidsgedichten’) en voor auteurs (vrouwen en populaire, niet-elitaire auteurs) die in de canon naar de achtergrond verschoven waren. In dit artikel wil ik eerst beschrijven welke plaats Vos en Lescailje in Een nieuw vaderland voor de muzen gekregen hebben en met welke methodische keuzes dat samenhangt. Vervolgens introduceer ik kort mijn eigen onderzoek, zodat ik kan laten zien hoe dat voortkomt uit dezelfde traditie, maar ook nieuwe keuzes maakt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||
1. Een nieuw vaderland voor Vos en LescailjeDe nieuwe literatuurgeschiedenis wordt in de inleiding gepresenteerd als ‘een functionalistische geschiedenis, waarin de literatuur wordt ingebed in de veranderende samenleving en waarin tegelijk veel aandacht wordt gegeven aan interne literaire ontwikkelingen.’ (18) Dat is een brede aanpak en die wordt in eerste instantie niet versmald. De auteurs zien als motor achter hun werk naast de historische context zowel de context van kringen, milieus, instituties en opdrachtgevers, als die van de auteurs en hun werken. Inderdaad passeren in dit rijke boek velerlei aandachtsgebieden de revue, waaronder poëticale aspecten, vrouwen, auteurs buiten Holland, drukkers, uitgevers en gebruiksliteratuur. Keuzes moeten echter gemaakt worden, en dat doen de auteurs ook: ‘Van de vele functies die literatuur kon hebben, signaleren wij vooral haar rol als sociaal bindmiddel.’ (19) Het werk van afzonderlijke auteurs geldt daarom niet als uitgangspunt, zoals in oudere literatuurgeschiedenissen, maar komt aan de orde binnen de context die het relevant maakt.
Dat betekent voor Vos dat hij vooral aandacht krijgt als centraal figuur in literaire en politieke kringen. In 1641 verscheen Vos ‘als uit het niets’ in Amsterdamse literaire kringen. Zijn Aran en Titus werd door de gerespecteerde Caspar van Baerle omarmd en daarna ook door Huygens, Hooft en andere literaire coryfeeën. Ook onder regenten oogstte Vos waardering en dat leverde hem veel op. Vos werd in 1647 schouwburgdirecteur en bleef dat bijna onafgebroken tot aan zijn dood. Ook werd hij regelmatig gevraagd belangrijke stedelijke gelegenheden op te luisteren met gedichten of vertoningen. De gelegenheidsgedichten functioneerden daarbij als sociaal bindmiddel en daarom staat in de nieuwe literatuurgeschiedenis niet alleen, zoals eerder het geval was, het toneel centraal. Er is wel aandacht voor Vos' (toneel)poëtica, maar vooral de netwerken waarin hij verkeerde en de vele gedichten die hij binnen deze netwerken schreef, spelen een belangrijke rol.
Voor Lescailje is de verandering ten opzichte van de traditionele literatuurgeschiedschrijving nog groter. Werd zij tot nu toe niet of nauwelijks genoemd in literatuurgeschiedenissen, in Een nieuw vaderland voor de muzen heeft ze zelfs een eigen paragraaf, samen met Titia Brongersma (779 e.v.). Dankzij de aandacht voor schrijvende vrouwen sinds de jaren '90, en het Lauwerkrans-project dat daar de aandrijver en tevens het meest evidente resultaat van is, is Katharina Lescailje weer boven tafel gekomen als een centrale figuur in zeventiende-eeuws Amsterdam. Er zijn sindsdien verschillende artikelen over haar verschenen, onder andere over mogelijke homoerotische aspecten in haar werk. De vraag daarnaar heeft een plaats gekregen in de nieuwe literatuurgeschiedenis, maar er wordt niet uitgebreid op ingegaan.Ga naar eind4 Wel veel aandacht is er voor Lescailjes centrale positie in Amsterdamse kringen. De dichteres behoorde tot de groep Vondel-adepten, had contacten met drukkers en uitgevers, met collega-dichters en -dichteressen en met predikanten. Bovendien | |||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||
behoorde zij tot een generatie van schrijvende vrouwen die voor het eerst eigen werk publiceerden, en zij was daarin een van de ‘actiefsten’ - met een drukpers aan huis was het voor haar ook relatief gemakkelijk. Nog op de achtergrond blijven haar contacten in schouwburgkringen in het algemeen en in Nil volentibus arduum in het bijzonder - Lescailje had contacten met zowel aanhangers als tegenstanders van het in 1669 opgerichte frans-classicistische genootschap. Daarover is dan ook nog weinig bekend, net als over veel andere aspecten van het culturele leven aan het eind van de zeventiende eeuw, meestal een wat onderbedeelde periode in literatuurgeschiedenissen. Ook in dat opzicht hebben Porteman en Smits-Veldt echter vernieuwd: aan de periode 1670-1700 worden slechts 20 pagina's minder besteed dan aan de periode 1620-1650, toch vaak beschouwd als de bloeiperiode van de Gouden Eeuw. Er is dus een ruime context voorhanden waarbinnen Lescailje en haar werk geplaatst kunnen worden. | |||||||||||||||||||||
2. Auteursrepresentatie in het werk van Vos en LescailjeIn mijn onderzoek staat de sociale verankering van het dichterschap van Vos en Lescailje centraal. Ik onderzoek die sociale verankering door te bestuderen welk beeld de dichters van zichzelf creëren in hun werk. Daartoe heb ik me laten inspireren door het concept self-fashioning, zoals dat door Greenblatt binnen het New Historicism is geijkt, maar ik maak ook gebruik van het nieuwere career criticism, en van patronagetheorieën die veelal door de sociologie geïnspireerd zijn.Ga naar eind5 Greenblatt liet al in 1980 zien hoe elke Renaissancedichter zichzelf in zijn werk op een bepaalde manier representeert. Die zelfrepresentatie zou afhankelijk zijn van zowel de autonomie van de dichter, als van omgevingsfactoren zoals politieke en religieuze ontwikkelingen.Ga naar eind6 In zowel career criticism als patronagetheorie wordt minder uitgegaan van de autonomie van de dichter, en meer van sociale omgevingsfactoren. Binnen het career criticism kijkt men naar het creëren van een carrière door een vroegmoderne auteur - avant la lettre uiteraard. Van groot belang daarbij is de verhouding van de auteur tot bepaalde groepen mensen en de conventies die binnen die groepen gelden. Patronage kan een belangrijke rol spelen bij de vormgeving van de carrière - en dan gaat het niet om puur literaire patronage, maar om een bredere interpretatie van dat begrip waarbij het uitgangspunt is dat (symbolisch of economisch) kapitaal uitgewisseld wordt, in welke vorm dan ook. Ik laat nu eerst voor Vos, daarna voor Lescailje kort zien hoe onderzoek op basis van deze uitgangspunten eruit kan zien.
De vele gedichten die Vos aan mensen uit de politieke en artistieke elite van Amsterdam richtte, getuigen van een complexe samenhang tussen de verschillende aspecten van Vos' ‘loopbaan’ en zijn netwerk. De gedichtjes waren van groot belang voor het consolideren en uitbreiden daarvan. Dat blijkt ook uit het eerder | |||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||
geciteerde gedichtje van Vos aan Hooft. Dit gedichtje is bij mijn weten niet eerder uitgebreid aan de orde gesteld in onderzoek naar Vos. Het lijkt inhoudelijk ook nogal nietszeggend. Toch zijn er interessante conclusies aan te verbinden, zeker als je het in verband brengt met de vele andere gedichtjes die Vos aan Hooft schreef, met de referenties aan Hooft in gedichten bij andere gelegenheden, met gedichten aan en over andere dichters uit de kring van Hooft, en met gedichten die zich juist níet op die kring richtten.Ga naar eind7 Vos toont zich in het puntdicht betrokken bij het werk van Hooft, en vol waardering. Zo vleit hij Hooft, en voor andere lezers wordt benadrukt dat hij bij hem in zijn schrijfkamer geweest is. Bovendien laat Vos zien op de hoogte te zijn van de status en verdiensten van een geschiedwerk als dat van Hooft. Hijzelf geeft zowel zichzelf als Hooft een bepaalde rol: Hooft is de grote literator, Vos iemand die dat herkent en waardeert en die zijn waardering in dichtvorm kan overbrengen. Vos presenteert zichzelf dus ook als een literator, maar tevens als Hoofts mindere - hij stelt immers dat de ‘schrijfpennen’ van Hooft, die in dienst staan van zo'n verheven genre, de waardevolste zijn. Het wordt misschien niet direct duidelijk uit dit ene korte gedichtje, maar gekoppeld aan ander werk van Vos, waarin verschillende elementen uit dit gedichtje terugkomen, heeft het zeker betekenis voor het uitbreiden en consolideren van diens netwerk. In het puntdicht op de schrijfpennen van Hooft leren we één ‘Vos’ kennen: ‘Vos-de-literator’. ‘Vos-de-glazenmaker’, ‘Vos-de-toneelauteur’ of ‘Vos-de-stadsdichter’ worden hier niet gerepresenteerd en dat verbaast niet in een gedichtje voor Hooft. Maar in andere gedichten zijn deze representaties wel en soms ook dominant aanwezig. De meerduidigheid van Vos' zelfrepresentatie levert tegenstrijdigheden op in zijn werk, en afwijkingen van de poëticale norm. Samen met de inbedding van de gedichten in Vos' sociale netwerken in het zeventiende-eeuwse Amsterdam, maken deze aspecten zelfrepresentatie daarom een vruchtbaar perspectief bij het bestuderen van zijn werk.
Ook Lescailje schreef veel gedichten binnen haar netwerk. Hier wil ik echter kort ingaan op een soort gedichten dat juist niet ‘geadresseerd’ werd: de politieke gedichten.Ga naar eind8 Lescailje had nauwelijks contact met politici, maar bij politieke gelegenheden schreef ze vanaf 1672 regelmatig gedichten die als pamflet gepubliceerd werden.Ga naar eind9 Juist politieke gedichten waren voor vrouwen niet het meest voor de hand liggende genre om te beoefenen - het schrijven én publiceren van een gedicht bij een politieke gelegenheid, staat gelijk aan het bewust opzoeken van het publieke terrein. Lescailje presenteert zichzelf in de gedichten dan ook niet specifiek als vrouw - waar ze dat in andere, niet-politieke gedichten soms juist wel lijkt te doen. Ze reflecteert niet op vrouwelijkheid, gebruikt weinig bescheidenheidstopiek en sluit inhoudelijk nauwelijks aan bij de zeer religieus getinte gedichten die collega-dichteressen bij politieke gelegenheden schreven. Lescailje lijkt juist aan te sluiten bij mannelijke dichters in haar omgeving, zoals bijvoorbeeld Joan Pluimer en Pieter | |||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||
Nuyts: ze bezingt dezelfde onderwerpen als zij, en stelt zich - net als zij - afstandelijk op. Lescailje is in de politieke gedichten een zelfbewust en onafhankelijk politiek commentator, de alwetende regisseur van verschillende personificaties, mythologische en politieke figuren. Regelmatig doet ze voorspellingen over de toekomst. Uiteraard verliest ze bij dit alles ook andere literaire conventies niet uit het oog: ze presenteert zichzelf als dichter. Het contrast tussen Lescailjes zelfpresentatie in de politieke en in de overige gedichten, heeft waarschijnlijk veel te maken met het bereik van die gedichten. De politieke gedichten zijn bijna allemaal gepubliceerd en konden vanwege de actuele thematiek een groot publiek bereiken.Ga naar eind10 In het verzameld werk van Lescailje, dat twintig jaar na haar dood, in 1731, werd uitgegeven, zijn ook veel gedichten opgenomen die tijdens haar leven naar alle waarschijnlijkheid niet zijn gedrukt en in kleiner gezelschap gelezen werden (briefdichten, huwelijks- of verjaardagsgedichten), of die een ander soort publiek hadden (drempeldichten in de bundels van collegadichters): de gedichten die wél concreet binnen haar netwerken functioneerden. De sociale en literaire conventies die van invloed zijn op zelfrepresentatie, moeten dus gekoppeld worden aan het bereik van de verschillende teksten. | |||||||||||||||||||||
3. De vlugge vlerken van de FaamPoëzie als sociaal bindmiddel speelt zowel in mijn onderzoek als in Een nieuw vaderland voor de muzen een belangrijke rol. Terwijl de auteur in het werk van Porteman en Smits-Veldt echter uit het centrum verdwenen is, staat die in mijn onderzoek juist in het middelpunt - al is dat niet vanuit een traditionele biografische of intentionele vraagstelling. Tegelijkertijd is Een nieuw vaderland voor de muzen een narratief construct, dat een synthetiserende visie geeft op een heterogene literatuur en maatschappij. Ik probeer juist die heterogeniteit centraal te stellen. Dat zal bijvoorbeeld blijken uit mijn omgang met de poëtica van Vos, die in de nieuwe literatuurgeschiedenis gepresenteerd wordt als een eenduidig geheel, voornamelijk gebaseerd op Vos' uitspraken in de voorrede bij diens Medea uit 1667 (538-539). Op basis van veel gedichten zijn hiervan hele andere, ook onderling weer conflicterende, interpretaties te geven. En de spannende hypotheses aangaande de homo-erotische laag in het werk van Lescailje zullen in mijn onderzoek uitgebreider behandeld worden. Dit alles doet niets af aan de presentatie van Vos en Lescailje in Een nieuw vaderland voor de muzen. Zoals de auteurs zelf in het ‘Ten geleide’ al stellen, is het boek het product van een generatie. De literatuurwetenschap is echter altijd in ontwikkeling en daar maakt deze nieuwe literatuurgeschiedenis deel van uit. Niet voor niets worden ook expliciet vragen opgeworpen, zoals de vraag naar de verhouding Vos-Vondel (568), al vaker gesteld maar hier ingebed in een kader van nieuwe mogelijkheden om hem te beantwoorden. De nieuwe literatuurgeschiedenis is niet alleen een neerslag van de ontwikkelingen in het vakgebied in de afgelopen | |||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||
decennia, het zal ook een actor zijn in de ontwikkelingen die op dit moment, en in de komende decennia gaande zijn. De vlugge vlerken van de Faam die Vos zo overtuigd presenteert in zijn gedichtje op Hoofts schrijfpennen, kunnen dus hun werk gaan doen, en de roem van Een nieuw vaderland voor de muzen verspreiden. En volgens mij hoeven we niet bang te zijn dat ‘vlug’ in de context van deze nieuwe literatuurgeschiedenis ‘vluchtig’ betekent. | |||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||
|
|