Nederlandse Letterkunde. Jaargang 13
(2008)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| ||||||||
De contrareformatie als muze voor Zuid-Nederlandse jezuïetenauteurs
| ||||||||
Muzen in dienst van de contrareformatieNa omzwervingen door Italie en Frankrijk waren de muzen die vanouds op de Helicon en Parnassus hadden gezeteld, neergestreken in de Nederlanden: dit is het beeld dat schuilt achter de titel Een nieuw vaderland voor de muzen van Karel Portemans en Mieke Smits-Veldts nieuwe Nederlandse literatuurgeschiedenis die de periode 1560-1700 bestrijkt. In de Zuidelijke Nederlanden zouden deze muzen vanaf 1585 in grote mate ten dienste staan van de contrareformatie, een ook door de politiek gesteund beschavingsoffensief dat het gehele dagelijkse leven van een | ||||||||
[pagina 116]
| ||||||||
katholiek herstel doordrong. Dat het voornamelijk de contrareformatie was die de literaire activiteiten in de Spaans gebleven Nederlanden beheerste, is weliswaar geen nieuw gegeven, maar de perceptie van deze zuidelijke contrareformatorische literatuur was wel aan vernieuwing en herrijking toe. Tenminste als we mogen voortgaan op Portemans stellingname in zijn bij wijlen programmatisch klinkende afscheidsrede ‘Het Spaanse spook’ uit 2005. Daarin bepleitte hij dat het oude beeld - met vaak het etiket van ‘conservatief, repetitief en klerikaal’ - dringend moet worden bijgesteld.Ga naar eind1 Recente studies hebben immers een genuanceerder en gevarieerder beeld van de contrareformatorische literatuur opgeleverd, ging Porteman toen verder.Ga naar eind2 Interessant is nu om na te gaan hoe genuanceerd en gevarieerd deze bijstelling in de nieuwe literatuurgeschiedenis wordt gerealiseerd. Daarbij heb ik mijn eigen onderzoek naar de ‘Zuid-Nederlandse jezuïetenembleembundels in het Nederlands en hun Latijnse pendanten als contrareformatorische publicatiestrategie van de jezuïeten in de Provincia Flandro-Belgica’ als invalshoek genomen.Ga naar eind3 Vernieuwende inzichten en nuanceringen in Portemans en Smits-Veldts naslagwerk kunnen immers richting en vernieuwende impulsen geven aan mijn onderzoek, dat aansluit bij de hedendaagse interesse voor de contrareformatorische literatuur en in het bijzonder de jezuïetenliteratuur.Ga naar eind4 Als vertrekpunt voor mijn onderzoek geldt dat de Jezuïeten in deze provincie, die ruwweg met het huidige Vlaanderen overeenkomt, een zelfde werk nagenoeg gelijktijdig in het Latijn en de Nederlandse volkstaal uitgaven. Het betreffen niet zozeer slaafse vertalingen, maar herwerkingen, gericht op een specifiek doelpubliek. Aan de hand van enkele bundels - die elk apart representatief zijn voor een specifieke realisatie van de religieuze emblematiek - wil ik greep krijgen op deze productie- en bewerkingsmechanismen waarvan de orde zich vanuit contrareformatorisch perspectief bediende. Tevens wordt onderzocht hoe de bewerkte bundels in een andere, nieuwe context opereerden. Dit wordt vervolgens gerelateerd aan de manier waarop het apostolaat en de spiritualiteit van de Jezuïeten het bewerkingsproces stuurden. Ten slotte wordt er nagegaan hoe er bij dit alles over taal en literatuur werd gedacht. Tot zover en in een notendop de opzet van mijn onderzoek. Concreet zal ik nu de nieuwe literatuurgeschiedenis aan drie sleutelbegrippen toetsen die mijn onderzoeksgebied en tevens corpusmateriaal samenvatten, namelijk: de emblematiek, de religieuze literatuur (meerbepaald jezuïetenliteratuur) en de Zuidelijke Nederlanden. | ||||||||
De Zuidelijke Nederlanden uit de vergeethoekIn het verleden werd de literatuur uit het Zuiden wel eens stiefmoederlijk behandeld waarbij ze weinig uitgebreid of slechts terloops aan bod kwam. Blijkens het ‘Ten geleide’, kozen de samenstellers van de literatuurgeschiedenis welbewust | ||||||||
[pagina 117]
| ||||||||
om ‘het zogenaamde “Zuiden” [...] ruimhartig in beeld [te brengen] én in zijn eigenheid én - vooral ook - in zijn nagestreefde literaire verbondenheid met het Noorden.’Ga naar eind5 En inderdaad, een blik op de inhoudsopgave leert dat het Zuiden niet langer als een appendix bij de literatuur uit het Noorden wordt gepresenteerd (wat bij voorbeeld bij Knuvelder nog het geval was), maar dat ze beide naar gelang hun verdienste gelijkmatig aan bod komen. De eigenheid van de Zuidelijke literatuur berust in een aantal literaire genres, stromingen of fenomenen die uiting geven aan het toentertijd in het Zuiden heersende culturele klimaat. Zo bij voorbeeld de Brabantse literaire renaissance met Van der Noot, de heropleving van een mystieke literatuur, de talrijke priester-dichters en de voor mijn onderzoek belangrijke religieuze emblematiek. Misschien is het net op dit laatste vlak dat de bijdrage van de nieuwe literatuurgeschiedenis het grootst is ten opzichte van vroegere geschiedenissen, al was het maar door de uitvoerige en genuanceerde behandeling ervan. Verder wordt er behalve de eigenheid ook de intrigerende verbondenheid met het Noorden blootgelegd. Gezien de politieke en ideologische differentiatie die er in de vroegmoderne tijd in de Lage Landen heerste, zou men al te vlug kunnen besluiten dat beide literaturen los van elkaar opereerden. Niets is minder waar, zo blijkt. Literaire boegbeelden uit de Republiek dienden als lichtend voorbeeld voor schrijvers uit het Zuiden. Zo ook dé calvinistische burgervader Cats die tal van zuidelijke dichters, waaronder Adriaan Poirters, inspireerde. Deze Poirters verwierf de bijnaam van een ‘Brabantse Cats’ en zou met zijn moreel-maatschappelijke religieuze embleembundels nog school maken (cf infra). Anderzijds liet het Zuiden ook sporen na in de literatuur van het Noorden. De religieuze liefdesembleembundel Pia desideria (Vrome wensen, 1624) van de jezuïet Herman Hugo, die internationaal veel navolging kende, werd in 1653 bij voorbeeld opgepikt door de mystiek georiënteerde predikant Serrarius.Ga naar eind6 Met zijn vrije bewerking introduceerde Serrarius vervolgens Hugo's katholieke bundel in protestantse kringen. Het grote voordeel van beide literaturen in hun eigenheid én verbondenheid te presenteren, bestaat erin dat je niet alleen een scherp beeld krijgt van de verschillen en overeenkomsten tussen beide literaturen maar ook van de manier waarop ze met en op elkaar reageren. Deze aanpak wordt onder andere geconcretiseerd in de paragrafen over religieuze literatuur.Ga naar eind7 | ||||||||
De veelzijdigheid van de religieuze literatuurDe opname van religieuze literatuur én dat in haar veelzijdigheid, blijkt in de nieuwe literatuurgeschiedenis ingegeven door een tweetal overwegingen. Ten eerste speelde de idee om de literatuur zo ruim mogelijk op te vatten en verder te kijken dan bij voorbeeld de gecanoniseerde poëzie en het drama.Ga naar eind8 Bijgevolg wordt de voorstelling van het literaire landschap vollediger en genuanceerder. Ter | ||||||||
[pagina 118]
| ||||||||
illustratie verwijs ik naar de aandacht voor de feest- en spektakelcultuur van de jezuïeten zoals die in de paragraaf ‘letterkunde in dienst van de contrareformatie’ wordt beschreven.Ga naar eind9 Toen de rederijkers gaandeweg hun dominante greep op de stedelijke feestcultuur wat leken verloren te hebben, werd hun plaats ingenomen door de kerk en dan vooral door de jezuïeten. Deze namen voortaan de organisatie en invulling van het openbare stedelijke feestwezen in belangrijke mate op zich. Dit uitte zich in multimediale spektakels met optochten, taferelen (waarin mimespelers, komedianten of zelfs mechanische wassen poppen figureerden), vuurwerk en ga zo maar door. Zodoende verworven de jezuïeten een aanzienlijke plaats in de culturele publieke ruimte en bereikten bijgevolg een grote massa. De tweede reden sluit aan bij dit sociale fungeren van literatuur en betreft de ‘belangstelling voor gebruiksliteratuur die bestemd was voor speciale groepen lezers, zoals jongeren en vrouwen, of die in religieuze kringen functioneerde.’Ga naar eind10 Dit concept ‘gebruiksliteratuur’ impliceert een interesse voor de eigenlijke werking van literatuur en de effecten ervan bij het publiek. Voor de jezuïeten kan dit gerelateerd worden aan hun apostolaat (prediking, onderwijs en geloofsverdieping) en aan de daarmee gepaard gaande doelpublieken. Concreet denk ik dan aan pelgrimsboekjes, meditatieve embleemboeken voor vrome vrouwen of catechismusbundels voor het godsdienstonderricht. Als voorbeeld dient in de nieuwe literatuurgeschiedenis de Christeliicken Waerseggher (1603) van Joannes David waarmee de indrukwekkende zeventiende-eeuwse productie van jezuïetenembleemboeken werd ingeluid.Ga naar eind11 Ter aanschouwelijkheid van het publiek werd een eerder verschenen catechismuswerkje uitgebreid met prozacommentaren én prenten. De bundel werd zo een ‘polyvalent leermiddel, gelardeerd met spelelementen’.Ga naar eind12 Geheel in de lijn van de multimedialiteit die zo eigen is aan het jezuïetenapostolaat, werd deze emblematische catechesebundel nog - op contrafactischeGa naar eind13 wijze - verrijkt met een loterijschijf.Ga naar eind14 In enkele exemplaren werden er bovendien muziekaanwijzingen toegevoegd zodat de embleemversjes ook gezongen konden worden.Ga naar eind15 Met deze bundel maak ik de overstap naar het derde en laatste sleutelbegrip, de emblematiek. | ||||||||
De verschillende gestalten van de emblematiekVanuit een brede literatuuropvatting en vanuit de politiek om ook ‘nieuwe genres’ te incorporeren, is er in de nieuwe literatuurgeschiedenis ruim aandacht voor de emblematiek.Ga naar eind16 Een verantwoorde aanpak, want in de Nederlanden kende de emblematiek al vlug een groot succes. Drukkers als Plantijn in Antwerpen en later Blaeu in Amsterdam zagen brood in dit bimediale genre (als combinatie van woord en beeld) en hun investering werkte stimulerend voor de ontwikkeling ervan.Ga naar eind17 In het Noorden zouden overigens zowat alle grote dichters zich aan het genre wagen. | ||||||||
[pagina 119]
| ||||||||
De behandeling van de emblematiek blijft echter niet beperkt tot de integratie van het oeuvre van Noord-Nederlanders als Roemer Visscher en Jacob Cats. De religieuze (jezuïeten)emblematiek die in het Zuiden haar oorsprong vond, komt ook uitgebreid aan bod. Bovendien is er oog voor de verschillende verschijningsvormen van dit subgenre - waardoor ik mijn corpus hier in haar verscheidenheid kan terugvinden. Zo denk ik aan de zonet vermelde catechesebundel van David, die qua vormgeving wordt gekenmerkt door een intrigerende opeenstapeling van ‘allegorische, rebusachtige en realistisch-anekdotische elementen’.Ga naar eind18 Of nog aan de religieuze liefdesemblematiek met mystieke accenten van Herman Hugo's Pia Desideria (1624) die door Justus de Harduwijn werd bewerkt tot de Goddelycke Wenschen (1629).Ga naar eind19 Omdat men het literaire karakter van de oorspronkelijke bundel in de bewerking wilde weerspiegeld zien, koos de orde weloverwogen voor deze niet-jezuïet en bij voorbeeld niet voor Van Zoest, de gebruikelijke vertaler van de orde.Ga naar eind20 De Harduwijn stond namelijk bekend om zijn zuivere taal en had een uitstekende reputatie als dichter. Verder is er nog de moreel-maatschappelijke emblematiek die met Adriaan Poirters' Masker van de wereldt afghetrocken (1646) tot ware bloei kwam en grote navolging kende. De aantrekkelijke combinatie van lering en vermaak maakte van het Masker - dat in 1649 nagenoeg zijn definitieve vorm bereikte met de bekende toemaatjes (bestaande uit raadseltjes, moppen en versjes) - hét navolgbare model voor schrijvers in het Zuiden.Ga naar eind21 Deze schrijvers behoorden zowel tot de geestelijkheid als tot de lekenstand. Soms verraadt de titel al de invloed van Poirters: De on-ghemaskerde liefde des hemels (1686) van de franciscaan Joannes a Castro, De ongemaskerde Pulcheria (1686) van de karmeliet Gabriel a Sancto Joanne Baptista en De doodt vermaskert met des weerelts ydelheyt (1654) van de leek Gerard II van Wolsschaten, die de eerste was om in Poirters' voetstappen te treden.Ga naar eind22 Van Wolsschaten liet zich op allerlei manieren door het Masker inspireren: voor de opbouw van elk embleem, in de gerichtheid tot Philothea (de godminnende ziel) en in tekstfragmenten.Ga naar eind23 Daarnaast fungeerde ook Cats als stofleverancier, wat wel vaker gebeurde bij lekendichters uit de school van Poirters.Ga naar eind24 Belangrijk voor de appreciatie van de zogenaamde school van Poirters is dat de visie die hierover in de literaire geschiedschrijving tot zover heerste, wordt bijgesteld: [D]e literatuurgeschiedenis [heeft] het vaak over de ‘school’ van Poirters. Uiteraard moet deze term in een juist perspectief worden geplaatst. Hij slaat vooral op het gebruik van een populariserende schrijftrant en de vermenging van genres, waarbij de religieuze uiteenzetting en expressie dikwijls gepaard gaan met een zorg om de lezers op een aangename, warme manier tegemoet te treden.Ga naar eind25 Het betreft dus de erkenning van een nieuw geconcipieerd literair model dat vele dichters tot voorbeeld strekte in plaats van de onverbiddelijke afwijzing van deze school op grond van een gedachteloos epigonisme - los van het feit dat sommigen | ||||||||
[pagina 120]
| ||||||||
zich weinig origineel toonden. Net omwille van Poirters' verregaande invloed wordt bovendien de kritische opmerking gemaakt dat de literatuur uit deze periode niet langer enkel als catsiaans mag worden bestempeld.Ga naar eind26 Poirters, die naar eigen zeggen in het Masker ‘alleen gheoorlooft en is te wandelen aen den voet van den Bergh [Parnassus]’, zou tot in de achttiende eeuw gretig aftrek vinden en het uitzicht van de Zuid-Nederlandse literatuur sterk bepalen.Ga naar eind27 Ten slotte wordt de emblematiek ook in haar toegepaste vorm, als affixio of embleemtentoonstelling behandeld. Embleemtentoonstellingen maakten deel uit van het collegeonderwijs: bij feestelijkheden dachten de leerlingen emblemen uit die vervolgens werden uitgehangen en tentoongesteld aan de ouders, het volk en aanwezige gezagdragers.Ga naar eind28 Als staaltjes van visuele en intellectuele vaardigheid fungeerden ze bovendien als promotiemateriaal voor het jezuïetenonderwijs.Ga naar eind29 Net als het collegetoneel pasten de affixiones bijgevolg binnen de ‘propagandistische multimedialisering’ van de orde.Ga naar eind30 Na afloop van de tentoonstelling werden de emblemen wel eens gebundeld en vonden zo hun ingang in latere embleemboeken.Ga naar eind31 In 1640 ging het echter andersom. Toen werden de emblemen uit het Latijnse en Nederlandse feest- en huldeboek dat naar aanleiding van de honderdste verjaardag van de orde verscheen, in de portalen van de Antwerpse, barokzuchtige Carolus Borromeuskerk uitgehangen. | ||||||||
Gebaande wegenVanuit de gekozen invalshoek is nu gebleken dat de contrareformatorische literatuur zoals die dan specifiek door de jezuïeten werd geproduceerd, in deze nieuwe literatuurgeschiedenis genuanceerd in haar diversiteit en inventiviteit wordt besproken. In plaats van conservatief en repetitief manifesteerde de jezuïetenliteratuur zich immers vaak inventief in de omgang met het middeleeuwse literaire en culturele erfgoed (processies die ingelijfd werden in het jezuitenspektakel), in de inkapseling van verscheiden wereldse genres op een contrafactische wijze (geestelijke liederen en religieuze liefdesemblematiek), in het gebruik van humor (het vrome vermaak van Poirters) en in de exploitatie van verscheiden media. Tevens is daarmee aangetoond hoezeer de religieuze jezuïetenemblematiek uit het Zuiden in dit naslagwerk vertegenwoordigd is en hoe de vernieuwende inzichten mijn onderzoek kunnen stimuleren. Tot slot wil ik nog aangeven hoe deze nieuwe literatuurgeschiedenis mij ook sterkt in de methodologische keuzes die ik voor mijn onderzoek heb gemaakt. De functionalistische aanpak die aan de literatuurgeschiedenis ten grondslag ligt en zich daarbij heel efficiënt toont, biedt ook voor mijn onderzoek een werkbaar kader. Een kader waarbinnen ik mijn corpusmateriaal in een contrareformatorische context kan duiden en waarbinnen ik me kan concentreren op interne literaire ontwikkelingen, zoals bij voorbeeld de vergeestelijking van de liefdesem- | ||||||||
[pagina 121]
| ||||||||
blematiek, het ontstaan van een moreel-maatschappelijk religieus embleemgenre met catsiaanse trekjes en de navolging ervan in de school van Poirters.Ga naar eind32 Daarbij wil ik een open begrip van literatuur hanteren en het dynamische aspect van literatuur koppelen aan de plaats van literatuur binnen bepaalde milieus, netwerken en het literaire bedrijf. Zonder de steun en interesse van de Antwerpse drukkers Moretus en Cnobbaert zou de jezuïetenemblematiek bij voorbeeld nooit het gekende effect hebben gehad.Ga naar eind33 Inzicht in dit alles kan me helpen om een gesynthetiseerd beeld te vormen van de productie- en bewerkingsmechanismen waarvan de jezuïeten zich voor hun aan specifieke doelgroepen aangepaste gebruiksliteratuur bedienden. | ||||||||
Literatuur
|
|