Nederduitse en Latynse keurdigten(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Schouwbugs klagt, ter uytvaart van haar Casteleyn. O Droeve Zangeres! Thalia, help my schreyen, Nu ik myn Casteleyn zie naar het graf geleyen; Geef my wat Uyën, want ik wouw wel en ik kan Geen traanen storten: 't was een al te vroome man, Een Casteleyn, die my zo trouw hielp onderschraagen. Wat heeft hy meenig fles, daar 't zelfs myn oogen zaagen, Stil achter om gehaalt? doch met een vroom gemoed, Gelyk wel eer, toen hy ging als een schelm bankroet: Dies wil ik my nu ook in zwart gewaad gaan steeken, Doch, wel verstaande, voor een Jaar maar en zes weeken. Vorige Volgende