| |
Op F.K. en A.L. Scheurmakers
deezer eeuw.
't V erderf van 't beste is 't allersnootste,
Een ware spreuk, want 't allergrootste,
En 't heerlykste gemeenebest
Verkeert schier in een Wolvenest.
De Christenkerk eertyds eerwaardig,
Opregt, eenvoudig, en een-aardig,
Had maar een Ziel in al de leên:
Maar die bind nu naauw tien tot een.
Deze afval komt door geen tierannen,
Maar uit haar zelfs; daar zullen Mannen
Opstaan uit U, (dus klonk wel eer
De Godsspraak) die een valsche Leer
Bedektelyk invoeren zullen.
Dit zagen wy, en zien 't vervullen,
Nu Staatzugt, nyd, en onverstand
Staag houden Christus kerk in brand:
En noemen haar die 't vuur van twisten
Meest blussen willen, Ongoddisten.
ô Koning Jesus! leen uw hand,
Om zulk een grooten hoon, en schand
Van uwe Dienaars af te wassen.
Zou zulk een naam niet beter passen
Aan menschen trots van moed, en zin,
Die Godsdienst plegen om gewin?
Die Overheên, en oppermagten
Niet hooger als Onchristnen agten:
Aan een laatdunkent, Scheurziek volk,
't Welk, als een duistre donderwolk,
Wort ongestadig omgedreven:
Aan menschen die staag aanstoot geven,
En elk bedriegen door een schyn?
Zou niet die naam meer eigen zyn,
Aan Volk met die hoedanigheden?
| |
| |
Als zulk een die, door heilge zeden
't Bewys van zyn geloove geeft,
En t' allen tyden stigtlyk leeft?
Of als aan wyze dwaze zielen,
Die nederig als kindren, knielen
Voor d'alvolmaakten daar 't vernuft,
Hoe schrander dog vergeefs op suft?
Zyn 't Ongodisten die gelooven
Het geen de reden gaat te boven?
Of daar na allen schyn meê stryd?
Verdienen die zulk een verwyt,
Die, door het hooren en beschouwen,
Het menschelyk vernuft mistrouwen?
En zig, deur's Heilands wonderdaân,
(Hoe dat z' ook boven reden gaan)
Gevangen vinden, overgeven:
En heilig na de wille leven
Van Christus, uit wiens aangezigt
Zy blinken zien, 't onzienlyk ligt?
Wat waren dan de boetgezanten?
En bloedgetuigen, d'eerste planten
Van Christus Kerk? al mee niet meer
Als die gy lastert. Keer, av keer,
Laat af uw Naastens rein geweten,
Aan God bekent, na 't uw te meten.
En zeg my dog wat hebt gy voor,
Gy lossen hoop, ook 't heilig koor,
En 's Hemels bondkist dus t' ontdekken,
De Zaalge-Cherubinen strekken
Haar vleuglen voor haar zwak gezigt:
En wat zyt gy (ô arrem wigt?)
Gantsch niet. dus zwyg van hooge dingen
Ver boven reik van stervelingen:
En leg de grondslag van berouw
Om uwe doode werken. Bouw
De Heilge Kerk, door heylig leven,
Gy hebt genoeg van God geschreven:
Ontdekt, maar al te zwak weêrleid
Den afgrond, en d'arglistigheid
Des Zatans; en (ô vuiligheden)
| |
| |
De diepte van onkuische leden
Gepeilt en andre dingen meer
Geleert, te schandig voor een teer,
En eerbaar oor te melden. vonden
Die klaar ontdekken uwe gronden,
En modderpoelen van uw hert.
Verdwaalde, aan zyne vrugten werd
De boom gekent, (zeit Gods orakel)
Dus doet gy met al uw gekakel
Niet anders als uw heffe, en schuim
Opwellen. Weid zoo breed, en ruim
't U lust, uw doen word van de vromen
Veragt; en watj'er af moogt droomen,
Als zot en goddeloos belagt.
Verharde zielen schoon de kragt
Der reden niet op u kan werken,
Zoo zal ik, om 't geloof te sterken:
En d'edle deugd van hoon en smaat
Te vryën, eens hier elk haar staat
Vertoonen; en ook klaar bewyzen,
Dat yder moet haar grondslag pryzen.
Hy (zegt gy) zeid, de wysgeert leid
Van God af: regt; want Paulus zeid
Zoo meê, dies vest hy zyn gedagten,
(Als's Hemels geest hem leert betragten,)
Op Christus, daar hy God beschout,
Dien hy, al schynt'er stryd, betrout.
't Is mis, zegt gy, zoo strydigheden
Te stellen, voor een man met reden;
Nadien zyn wysheid dat niet lyd.
Maar hoe verwint hy deze stryd?
Als Abraham die tegen hoope
Gehoopt heeft, dus vind hy een oope:
En leid zyn wysheid mak en teer,
Voor Christus dwaze kruys ter neer,
Om zyne wondren: als de vroomen,
Die door de dwaasheid zyn gekomen
Tot wysheid, die de ware rust
Der zielen geeft, en eeuw'ge lust,
En vreugd verschaft aan haar betragters.
| |
| |
De ware wysheit (God-veragters)
Voed geen partyschap, bittre nyd,
Of scheuringe, zy spreekt, of lyd
Geen leugnen die de deugt doen zugten:
Maar is gezeglyk, vol goe vrugten,
Kuisch, vreedzaam, ongeveinst, en trouw,
Daar ik, nog iemand u voor houw.
Scheurzieken; worden dus de wonden
Van Christus bloedig lyf verbonden?
De scheuren van zyn vallend huis
Gestopt? neen: dus word hy aan 't kruis
Genagelt: en zyn Kerk vertreden.
Of hebtge u zelfs dus afgesneden
Om hooft te worden van een Sekt!
Ja! maar hoe ver uw oogwit strekt,
't Zal mis zyn; want de Schapen ruiken,
(Hoe diep datge in haar vagt moogt duiken,)
Uw Wolvelugt, en driftig hooft:
Een slegte bloed, die ligt gelooft:
En een met Farizeesche streeken,
Of vrouwtjes mogen voor u spreeken,
Daar, schoon ze leeren al den dag,
Men nimmer kennisse by zag:
Die stadig wentelden in zonden,
Op 't allernaauwste aan u verbonden,
Zulk volkje kan uw aanhang zyn,
Die, hoe Godvrugtig in den schyn,
Niet schroomden u ontdekt t'aanschouwen,
Om net te zien wien zy vertrouwen.
Maar minnaars van de Heilge zeên,
Die d'Eeuwigen geen menschen leên
Toevoegen: of geen grillen digten,
Om best een eigen kerk te stigten,
Die zullen u, ô tuimelgeeft,
Die zelf zyt ongoddist geweest,
Als gy scheent meest Gods kerk te bouwen,
Gelyk een doodlyk pestvuur schouwen:
En haten zelfs, na Christus Wet,
Den rok van zulk een vleesch besmet.
En ik noit laten trouwe herten,
| |
| |
Die Christus diepe wonden smerten
Te hoeden voor uw listigheid,
Daar gy d'onnoslen door verleid;
Op dat'er niemant werd verslonden,
Van zulke slaven van de zonden.
Dus zal ik u vervoleen, tot
Gy aflaat Christus kerk ten spot
Te stellen, door uw Lasterschriften;
En gy uw liefdelooze driften
Betoomt. En, scheurders, zoo uw eer,
En rust u lief is, scheld niet meer;
Want laat gy 't, nog u volk niet steken,
'k Zal klaar en onbewimpelt spreken.
|
|