| |
| |
| |
Den regten Hollander;
Tegen de twee Pasquillen op de Heer Pieter la Court,
op zyn Boek genaamt Hollands intrest.
Hoe braakt de Nyt haar Gal, de Wangunst hare logen!
Hoe komt dit Helsgebroet dus yv'rig op de been?
Wie heeft dees Furiën tot deze daad bewogen,
Om die te lasteren: die schryven voor 't Gemeen?
Die ons, ons Vryheid wyst, met goede wyze rede.
Maar die by onrust leeft, en zoeken noyt geen Vrede.
Twee a onbeschaamde bloen, die zietmen nu hier lastren:
Die Hollants Intrest wyst, en waar haar Welvaart leit,
En zoeken zoo 't Gemeen, de bVad'ren te verbastren:
Die voor de cHoogheit slaan, en voor ons Vryigheit;
Die zoeken zy met smaat, en laster te verbyten.
Wat deugt en wysheit bout, zoekt Haat omvar te smyten.
Men vat La Court by 't hooft, die ons zulx heeft beschreven:
Men schelt hem voor een dWaal, wiens eOud'ren baden broot,
En voor een Campots-Kint; men gunt hem niet het leven,
Men wenscht hem f's Duivels Aas, ja zelfs een quade dood.
| |
| |
En wist men meerder vuil, men zou het op hem wenden.
Een' Schender is g'noeg om een Eerlyk man te schenden.
Wel is het dan een schand' een Waal te zyn geboren?
O neen. Maar 't is een schand' een Leugenaar te zyn.
Eerst klein, nu groot geagt. Is 't schande zulx te hooren?
O neen, Maar 't is een schand', die staag zyn vuil Fenyn
Op ggoede dingen spuwt, die waardig zyn te kroonen.
Een Botmuyl, zal altyt Wysheit met Laster hoonen.
Men schreeuwt nu op La Court men schelt aan alle zyden,
Voor 't allergrootste quaat, om dat de Intrest zeit,
Men hoeft geen hOpperhooft in Nederlânt te lyden.
Wel Bloên, is dit het quaat, dat u voor 't herte leit!
Hy heeft het iAutaarkleet (zegt gy) zeer vuil gaan schende.
Hoe weinig zynder die niet kennen haar Ellende.
's Lants Intrest brengt het meê een kHooft te zullen kiezen,
Dog niet een Opperhooft: maar die zyn palen heeft:
Op dat de Vaderen 't Gezag niet en verliezen;
En dat men 't Auterkleet ook zyne lWetten geeft.
Men laat geen Priester-volk hier naar haar lusten zingen!
Een Koning en een Paap, die zyn niet ligt te dwingen.
Gy spreekt van onzen Vorst. Ik denk gy meent die Helden,
Van dat Doorlugte huis van Nassauw, waart geagt:
Die'r Leven, Goet, en Bloet, voor onze Vryheit stelden;
Zoud' die als Opperhooft, nu nemen d'Oppermagt?
Die zoo spreekt, die zoekt de eer dier Vorsten te bed welmen,
Wie blyfter ongehoont van lasterende schelmen?
O Leiden! lyt gy dit; Die zoo veel hebt mgeleden,
| |
| |
Voor uwe Vryigheit van doe ons nOpperhooft:
Die door zyn Tyranny verstoorden onze Vrede,
En van ons Goet, en Bloet, en Vryheit had berooft.
O Leyden! lyt gy dit! Is u die ohoon vergeeten?
Zoo zult gy als voor heen, voor Leyden, Lyden heeten.
| |
Phonascus Amstelaedamensis
Primus ego.
Quod nego Barlaeum, me vero affirmo poëtam
Invida turba furit, stultitiamque vocat.
Primus ego in patriam, quo nomine glorior uno,
Moutibus e Latiis sacra latina tuli.
Cedite Barlaei praecones, cedite laurum,
Si foret hic vates, non ero primus ego.
Ille fit inventis felix, ego inania verba
Effundam: est aliquid verba Latina loqui.
Arte poëta valet: ars simia nil habet a se.
Artis hic est expers, ars mera cuncta mea.
Artem, oculi, frons, lingua refert: ex arte saluto.
Incessum, gestus ars regit una meos.
Ambivi Cathedram Leidensem, iterumque recuso
Emendicato subdole & arte bolo.
Quid me verbosum sine re sine pondere garris?
Nugaris: nam dum verba do rem facio.
| |
Ad superius carmen
brevis responsio.
VERBADO qui nuper cecinit Gaetulus Apollo,
Et FERIAS nuper jusserat esse breves.
Pridem ingens opicas foedabat MACULA & artas.
Ah cur fullonem non alit iste Deus?
|
-
a
-
Namelyk dees twee Pasquilmakers.
-
c
-
De Souverainiteit en Graaffelykheit van Hollant.
-
d
-
Is dit niet belacchelyk?
-
e
-
Een grouwelyke leugen. En genomen het was zoo, zoo is 't een slegt zeggen tegen zyn geleert schryven.
-
g
-
De beschryvinge van de Intrest van Hollant.
-
h
-
Die de Souverainiteyt representeert.
-
k
-
Namelyk een Kapitein Generaal.
-
l
-
Dat de Predikers haar op de Predikstoel niet zullen hebben te bemoeyen met's Lants Regeringe, maar om Gods woort regt te leeren.
-
m
-
In 't beleg van Leiden door den Spanjaart.
-
n
-
De Koning van Spanjen, als de Grave van Hollant.
-
o
-
Namentlyk het scheuren van onze Privilegien, zo dier by onze Voorouderen verkregen en bewaart.
|