Nederduitse en Latynse keurdigten(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op syme de guit. Men wil het land na 't schynt, van guit en schelmen schuimen, Men doet hen in den Raat quansuis hun ampten ruimen, Maar 't is den trant niet, en daar toe en is geen kans, Zoo lang de schuimspaan niet en werkt van Mr. Hans. Gy moet met hert en ziel, wel sterk na 't Zegel hygen, Dat gy't verkragten gaat: 't is heel slegt overleit En slim begrepen: want, om 't opje rug te krygen, Is 't regte middel, en dan heb j'et voor altyd. Wel wat addretter Man, die 't Zegel gaat forceren, Dat men daar agter komt; het blykt wel kammeraat, Dat gy de handeling daar van nog niet verstaat, Des gaat by Mr. Hans, die zal 't je fijnder leeren. Je bent zeer wel gemaakt van troinie, lyf en leên, Gy hebt veel gratie, en bekoorelyke meinen, [pagina 463] [p. 463] Gy zyt een schelm daar by, dies zout gy heel wel dienen, Om eens een fraaye sprong te doen voor het gemeen. Twee Elementen, 't schynt, die geven u de schop, 't Wil met u op het Land nog 't Water succederen, Beproeft de lugt nu eens, en hangt je zelven op, Om in de Hel met een het vierde te passeren. En komt dan vry weerom, geloutert door dien brant, Dan hou ik 't by me keel, volkomen op je hant, Wel Heer wat frayer guit, en welgemaakter kaerel, 'k Wed hy zou aan de galg pareren als een paerel. Vorige Volgende