Nederduitse en Latynse keurdigten
(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– Auteursrechtvrij
Blydschap en vrede
| |
[pagina 372]
| |
Op dees gewyd' en blyden dag.
Op zulk een wys begroeten mag
Dien dapp'ren Vorst, en bloem der Vorsten,
Die God-gelyke Majesteit:
Men tuige dit niet zonder tranen,
Nu duizend-duizend Onderdanen,
In nederige ootmoedigheid
Als wormen zig ter aarde werpen,
Om hunnen Heer, hun 's Heeren Zoon,
Te zien genaken tot de Kroon,
Met geen geweer ter snee te scherpen;
Wanneerze nu, beklemt, en kleen,
Hun Vorst aanschouwen als herboren,
Na dat hy voor hun was verloren,
Wel zes-paar jaaren agter een:
't Zy die verstokt van woede en wrevel,
Nu zyn geslagen in 't gemoed;
Of die, na zoo veel tegenspoed,
Die Zon zien breken door den nevel:
Die Zon van 't Ryk: door zagt en zuur
Gesolt, gerolt, en doorgestreden
Door rampen en gevaarlykheden:
Maar 't stond als een metale muur,
Zoo vast my in het hert geschreven,
Dat hy nog eind'lyk als een Rots,
Bestendigt door de goedheid Gods,
Zyn haters zou te boven streven:
Want niet om niet voert Gods besluit
Zoo heerelyke en dapp're daden,
Door wonder-teek'nen van genaden,
Zelf in 't gezigt der boozen uit:
Dat bleek, toen, onder zoo veel zielen,
De schaduw Gods, gelyk een schild,
Dit hoofd beschutte, trouw en mild,
Daar duizenden ter aarde vielen;
Dat bleek, toen God hem op dien dag,
Geleide, als met de hand gegrepen,
Door zwaarden op den nek geslepen,
Van Voor Worchester uit den slag;
Dat bleek, toen Hy in dorre wouden
| |
[pagina 373]
| |
Een hollen boom nam tot verblijf,
En daar Hy, toen voorby zijn lijf
De drommen snorden, bleef behouden;
Ja bleef behouden zulk een wyl
In 't heetst van 't woeden binnen Londen,
Daar reeds dat nest vol dolle honden
Hem had verwezen tot de byl:
Noit Engelander zoo gebooren,
Van eenen, die drie Kroonen spant,
En in dit Land zyn Vaderland;
Had zulk een Roos haar geur verloren,
Had hem geen sterker bygestaan,
Die hem geleide, en niet gehengde,
Dat hem een nop van 't kleed verzengde,
Maar veilig over zee dee gaan:
Toen sprak ik (en ben niet bedrogen)
O wondre uitkomst! niet om niet
Is van den Heere zulks geschiet,
Zo wonderlyk in 's menschen oogen!
Nu is die dag, die dag gekeert,
O Vorst, gehart door zoo veel rampen,
Dat Gy, door alle mist en dampen,
Met glans en glory triomfeert:
Wien zal hier voor uw Godsvrugt loven?
Wien zult gy teeder van gemoed,
Gaan vallen met ontzag te voet,
Als dien Almagtigen daar boven?
Die alle tyd, en stonden peilt,
Ja d'oogenblikken zelf berekent,
Op welk hy d'uitkomst heeft betekent,
Daar menschelyke magt toe feilt.
Best dankbaar zijn, is na te streven,
In 't nu betreden van den Troon,
Het voorbeeld van Gods eigen Zoon,
Die, hoog verheerlijkt, heeft gegeven:
Genaak dan zonder wraak, of wrok,
O Vorst, ô Godgezalfde Koning,
En denk, met uw gewyde Kroning,
Aan ballingschap, nog bijl, nog blok;
Dat des u 't hert ten goede buige
| |
[pagina 374]
| |
Uw's eigen Vaders heil'ge stem,
Die niemand leet wou; hoor na Hem,
Die God-getrouwe Bloed-getuige!
Diens lout're God-gelatenheid
Niet weten wou, of niet wou wreeken,
Door wien hy, zoo verwoed besteken,
Wiert als een lam ter dood geleit:
Maar hoef ik, om dit voor te dragen,
Te raken zulk een hert quetsuur?
't Is nu te blyde dag, en uur;
Uw haters zyn in 't hert geslagen;
Op dat hy zelf uw voeten kus,
Legt Faëton, die 't stuur ontglipte
Toen hem die wint ten Krat uitwipte,
(Die Faëton-ArdirachusGa naar voetnoot*)
In 't stof, rondsom van 't stof bekroozen;
Dies werp uw' goedertierentheit,
Aanbiddelyke Majesteit,
Zyn blodschuld zelf in 't grondelooze,
Terwyl gy werd van over Zee,
Al-regts als David, niet gezangen
Van over den Jordaan, ontfangen;
En anders nog als David deê:
Die Vrede-Vorst gedoogt geen wroegen,
Die, schoon hem meer dan David trof
Nog meer vergaf: om nieuwe slof
Van heerlykheid hier by te voegen;
Kan u zyn voorbeeld andermaal
Het ligt doen zien der Vrede-zegen,
Als met den opgesteken degen
Een volle Vrede uw Ryk bestraal:
Dat d'onderdaan zig zalig agte,
Inwendig tot de rust gebrogt,
En buiten 's Lands in vree verknogt
Met alle volken en geslagten:
Dan zegen hy den stond en tyd
Van STUARTS zalige hergeboorte:
Verdrukte Steden maakt uw poorten
| |
[pagina 375]
| |
Te zyner ingang hoog en wyd;
Hy komt met zegen aangetreden,
Hy komt, uw Koning, ô hy koomt!
Wat deistge schaamrood, of beschroomd,
De kus zyns monds die bied u Vrede;
Rigt in uw hert Hem een Altaar;
Die lang in voorspoed uwe daken
Op Gods bescherming moet bewaken;
De groote Wagter maak' het waar!
Diens voorzorg hanthave, en beschyne,
In eeuwigheid, Hem, en de zynen.
1660.
J. Oudaan.
|
|